abubakker-nl

Beschouwingen van een antroposofische moslim

Categorie: Geen categorie

De diepere waarde van vasten

Dinsdag, voor sommigen woensdag, wordt de maand ramadan afgesloten met het suikerfeest, officieel ‘eid-al-fitr’ (feest van de puurheid o.i.d.). Dat heeft geen bijzondere spirituele waarde. Het is de feestelijke afsluiting van de vastentijd die gevierd wordt met een extra gebed in de moskee voor het hele gezin, gevolgd door familiebezoek en veel lekker eten.

Vanuit esoterisch oogpunt veel belangrijker is de laylat-ul-qadr, de nacht van het lot, die een dezer dagen beleefd kan worden. Ramadan heeft zowel iets van advent als van de veertigdagentijd. De vastentijd (ramadan is de naam van de maand, het vasten heet sawm) is een periode van verwachting waarin je naar deze heilige nacht toeleeft. Zij is verborgen in de laatste vijf oneven nachten van de maand. Meestal wordt aangenomen dat het de 27e is.

De laylat-ul-qadr is in historische zin de nacht dat God de Koran in de onderste hemel deponeerde, niet de Koran die Mohammed geopenbaard kreeg, maar het ‘moederboek’, de lauh-al-mahfouz, het wereldgeheugen dat Rudolf Steiner de akashakroniek noemde. Mohammed kon daar zelf niet in schouwen, maar kreeg daaruit passende boodschappen geopenbaard door de engel Gabriël. Daarom was hij ook profeet.

Nu het kali juga, het duistere tijdperk (antroposofen weten wat ik bedoel), voorbij is, is ieder mens in potentie in staat in de akashakroniek te schouwen. Daarom hebben we ook geen profeten meer nodig. Door de spirituele voorbereiding tijdens het vasten, waaronder het waken in de moskee gedurende de laatste tien nachten, beleven veel moslims tijdens één van die nachten een spirituele ervaring. Wellicht hebben ze dan even toegang tot een stukje akashakroniek dat hun eigen lot aangaat. De laylat-ul-qadr kan voor verschillende mensen in een andere nacht vallen. Er wordt verteld dat engelen in deze nacht in groten getale op aarde neerdalen en dat je zonden vergeven worden als je daarom vraagt en oprecht berouw toont.

Voor kinderen is het vasten gedurende Ramadan een belangrijk overgangsritueel op weg naar volwassenheid. Hoewel het vasten pas verplicht wordt met het intreden van de geslachtsrijpheid, willen kleine kinderen vaak dolgraag meedoen met dit ‘spel’ voor volwassenen.

Wie hier in de klas aandacht aan wil besteden, zou een verhaal kunnen vertellen over verwachting en de vervulling daarvan, wellicht iets met een tocht door de woestijn, een droom en een oase die bereikt wordt. (Ik moet ineens denken aan De kleine prins!) Zoek naar een driedeling in het verhaal. De vastentijd wordt verdeeld in drie maal tien dagen. Wie werkelijk vast, ervaart daarin een spirituele verdieping in drie fasen. En geef de kinderen dadels te eten! Een bijzondere lekkernij is dadels in chocolade. Die zou je zelfs met kinderen kunnen maken.

Advertentie

Soera al-Intifaar – de splijting (82:1-5)

Een hoofdstuk dat heel duidelijk naar het leven na de dood verwijst is soera al-Intifaar. Aan het einde der tijden, als het universum vergaat, staan de mensen voor het jongste gericht en wordt geopenbaard wat het leven voor betekenis heeft gehad. Dan worden de graven geopend, komen de doden tot leven en worden de mensen beoordeeld op hun goede en slechte daden, met als consequentie een eeuwig leven in de hel (het vuur) of in het paradijs (de tuin).

Dit hoeft niet per se definitief te worden opgevat. Er zijn passages die erop duiden dat een gestorvene direct na zijn dood wordt ‘beoordeeld’ en in een nieuw leven terugkeert.

Wat de mens volgens de beschrijvingen in de Koran in het graf beleeft, lijkt sterk op wat in de antroposofie over het Kamaloka wordt genoemd. De Koran laat het bestaan van reïncarnatie en karma open.

Het is dus zaak je op het leven na de dood voor te bereiden door het doen van goede werken en gebed, zonder echter het aardse leven te verzaken. “Bereid je voor op het hiernamaals alsof je morgen zult sterven, maar werk in het hiernumaals alsof je het eeuwige leven hebt.” (Uitspraak van de Profeet – vzmh)

Wanneer de hemel uiteenvalt,
Wanneer de sterren worden verstrooid,
Wanneer de zeeën tot uitbarsting komen,
Wanneer de graven worden omgewoeld,
Zal elke ziel weten wat zij heeft gedaan en wat zij heeft nagelaten.

Ith-assama-ungfatarat
Wa ith-alkawakib-untatharat
Wa ith-albihāru fuddjirat
Wa ith-alqubūru bu`athirat
`Alimat nafsun ma qaddamat wa akhkharat

Luisteren: http://quran.com/82

Ibrahim Abouleish over duurzame ontwikkeling

Workshop islam en duurzame ontwikkeling door dr. Ibrahim Abouleish
Zondag 28 juni 2015, conferentie Vier de Aarde! te Den Haag

Ibrahim Abouleish is de oprichter van het Sekem-initiatief in Egypte, een biologisch-dynamisch landbouwbedrijf dat op de ontwikkeling van de mensen in de hele regio is gericht. Dat doet zij door werkgelegenheid te creëeren en gezondheidszorg, onderwijs en cultuur te stimuleren. Op Sekem zijn diverse bedrijven voor de verwerking van landbouwproducten gevestigd, een medisch centrum, scholen, een beroepsopleiding en in Cairo de Heliopolis Universiteit voor duurzame ontwikkeling.

In de heilige Koran staan prachtige verhalen over de profeten die het hart raken. Een ander gedeelte van de Koran bestaat uit ge- en verboden en een klein gedeelte bevat mystieke, esoterische teksten die eigenlijk niemand goed begrijpt en waarvan in de Koran zelf ook staat dat de betekenis verborgen is en dat je daarover ook niet moet twisten. Over enkele van deze mystieke teksten heeft Ibrahim Abouleish gesproken.

Alle soera’s op één na beginnen met de aanhef ‘Bismillah (bi ismi Allah) ar-Rachmaan ar-Rachiem’, in de naam van God, de Schepper, de Genadevolle. Die drie namen vormen een eenheid. Allah is een abstractie die eigenlijk niet begrepen kan worden, een idee, de Logos, die met het Denken verbonden is. Rachmaan en Rachiem zijn beide afleidingen van het woord Rachma, baarmoeder. Ar-Rahmaan is de scheppende kracht, de kracht die ideeën tot verschijning brengt, daadkracht, de Wil. Ar-Rachiem, de genadevolle of de barmhartige, heeft met het Gevoelsleven te maken. Alle hoofstukken van de Koran zijn dus aan deze drie gebieden – denken, willen en voelen – opgedragen.

Alles is geschapen naar een beeld, een idee, in een oneindige verscheidenheid die we helemaal niet bevatten kunnen. In een parabel wordt gezegd dat alle bomen op aarde tot pennen versneden en de inhoud van alle zeeën aan inkt niet voldoende zouden zijn om de verscheidenheid in de schepping te beschrijven. Waarom? Wanneer je een idee hebt doorgrond, dan kun je verantwoordelijkheid dragen. In de Koran wordt beschreven dat God de aarde en de kosmos het beheer over de schepping aanbood, maar dat zij die verantwoordelijkheid niet wilden dragen. De mens echter nam deze verantwoordelijkheid in zijn onschuld of overmoed op zich (soera 33 vers 72). Om hem te helpen openbaart God de kennis die de mens nodig heeft om tot inzicht te komen. Hij doet dit met het schrijfriet, de pen, een symbool voor de Logos (soera 96, vers 1-5). Het is kennis die met het verstand begrepen moet worden. De mens heeft dus verantwoordelijkheid genomen om voor de schepping te zorgen. Hij moet dat dan ook op een goede manier doen, zodat de aarde niet afgebroken wordt, maar opgebouwd. Je kunt Allah dus helpen door voor de aarde te zorgen! Door voor je omgeving te zorgen, ontwikkel je ook jezelf.

Een mens kan niet op zichzelf bestaan, maar leeft in een gemeenschap. Hij leeft ook in gemeenschap met de natuurrijken, is er afhankelijk van. We moeten die gemeenschappen doorgronden. Met die kennis moeten we omgevingen scheppen waarin planten, dieren en mensen kunnen gedijen. Door de aarde te verzorgen, zal zij veranderen. Op den duur zullen we daardoor op een andere planeet leven. Allah ontwikkelt, vernieuwt zichzelf iedere dag. Doen we dit niet, dan zal de aarde verschralen en zal alles afsterven, inclusief de mens.

Niet alleen moslims hebben die opdracht. Waarom zijn er verschillende volken en religies? Waarom wordt daarover in de Koran met liefde gesproken? Omdat in iedere religie wijsheid ligt. Omdat ieder volk kennis in zich draagt. We moeten elkaar dus leren kennen, van elkaar leren, en samenwerken in het verzorgen van de aarde. Dat is wat wij in Sekem proberen te doen.

Hendrik Jan Bakker

Mohammed en het Manicheïsme

In zijn boek ‘Over de redding van de ziel’, gedicteerd op zijn sterfbed, beschrijft de vooraanstaande Nederlandse antroposoof, psychiater en organisatie-adviseur Bernard Lievegoed (1905-1992) drie geestelijke stromingen die de mensheid leiden. Ieder mens behoort volgens Lievegoed tot zo’n hoofdstroom en als hij zich daarvan tijdens zijn leven op aarde bewust wordt, kan hij zich optimaal voor de ontwikkeling van de mensheid inzetten. Dit boekje veronderstelt behoorlijk wat voorkennis, maar omdat het zo beknopt is en helder beschreven, zou ik het best willen aanraden als eerste kennismaking met de antroposofie. De boodschap van Lievegoed wordt denk ik ook duidelijk zonder voorkennis en omdat eigenlijk alle thema’s die in de antroposofie belangrijk zijn worden aangestipt en het boek door redacteur Jelle van der Meulen voorzien is van uitgebreide literatuurverwijzingen, is het een uitstekende opmaat voor verdere verdieping in de afzonderlijke thema’s.

De drie hoofdstromen die Lievegoed noemt zijn de antroposofie, het rozenkruizerdom en het manicheïsme. De antroposofie werd in de wereld gezet door dr. Rudolf Steiner (1861-1925) om de mens te leren met vol bewustzijn aan de ontwikkeling van zijn ‘hogere’ vermogens te werken om daarmee in vrijheid te kunnen streven naar de sublimatie van de menselijke wezenskern. Steiner is een ‘jonge’ ziel die zich voor het eerst incarneerde omstreeks 3.000 voor Christus in de persoon van Enkidoe die we kennen uit het Perzische Gilgamisj-epos. Enkidoe strijdt met Gilgamesj, maar als ze even sterk blijken te zijn, strijden ze samen tegen het kwaad, tot Enkidoe sterft en Gilgamesj op zoek gaat naar het eeuwige leven, wat dramatisch eindigt. Deze twee zielen werken vanaf dat moment steeds als twee tegenpolen samen in de menselijke geschiedenis.

De tweede stroming, genoemd naar Christian Rosencreutz, is veel ouder. De eerste incarnatie van Christian Rosencreutz is Kaïn die de aarde bewerkt. Rudolf Steiner heeft gezegd dat alleen dat deel van de aarde in een volgende ontwikkelingsfase weer tot verschijning kan komen, dat door mensenhanden is bewerkt. Dat is de taak van de geestelijke stroming van de rozenkruisers: materiële substantie omvormen en doordringen met menselijke liefdeskracht. Dat is wat iedereen doet die met zorg praktisch bezig is: boeren die de grond bewerken, de bereiders van (homeopathische) geneesmiddelen, beeldend kunstenaars.

Nog ouder is de stroming van Manoe, een mensheidsleider die al voor de tijd dat de mens in fysieke verschijning op de aarde rondliep actief was. Leerlingen van Manoe waren de zeven Risji’s, Hermes en Zarathoestra die de oud-Indiase, de Egyptische en de Perzische cultuur hebben geïnspireerd. Lievegoed beschrijft Manoe als iemand die de twee uitersten, het denkende bewustzijn van de antroposofen en de doeners uit de rozenkruiserstroom, met elkaar verbindt en leidt.

Een belangrijke incarnatie in de derde eeuw na Christus was Mani, die in de traditie van Manoe werkte. Manie groeide op in Irak en werd op zijn zevende verkocht aan een rijke weduwe die hem inwijdt in de mystieke kennis van Skythianos[1]. Mani wordt begeleid door een engel die hij El Tawan, metgezel, noemt. Nadat hij zich een jaar lang in een grot had afgezonderd, ontwikkelt hij een religieuze leer waarin hij de kern van het christendom plaatst in de tweeheid van licht en duister, de uitgangspunten van de inmiddels decadent geworden leer van Zarathoestra. Het wezenlijke van het Manicheïsme, dat zich verspreidde van Spanje tot China, was dat alle goeds zijn schaduwkanten heeft en dat het kwaad daarom met mildheid moet worden bejegend. Als belangrijke vertegenwoordigers van een Manicheïstische levenshouding noemt Lievegoed de mensen die in de zorg werken, bijvoorbeeld zij die uit liefde kiezen voor de begeleiding van mensen met een verstandelijke beperking, waar ze veel persoonlijke voordelen voor opofferen.

Een volgende incarnatie van Mani, vermoedelijk in het begin van de twaalfde eeuw, is Parsifal, de ‘reine dwaas’ die door zijn moeder ver van de bewoonde wereld wordt opgevoed om te voorkomen dat hij zoals zijn vader ridder wordt en in de strijd sneuvelt. Dit mislukt jammerlijk als hij op een dag ridders door het bos ziet rijden en hij besluit hen te volgen omdat hij denkt dat het engelen zijn. Rond zijn veertiende heeft hij een ontmoeting met een ingewijde, maar omdat hij niet weet welke vragen hij moet stellen, leert hij niets. Door schade en schande moet Parsifal vervolgens ontdekken wat zijn taak in het leven is en pas in het tweede deel van zijn leven kan hij die taak ook bewust uitvoeren. Tot zover Lievegoed.

Ook Mohammed werd – in de zesde eeuw na Christus – geboren als zoon van een weduwe. Op zijn veertigste heeft Mohammed, die zich regelmatig voor meditatie terugtrok in een afgelegen grot, een ontmoeting met een engel die hem opdraagt een mensheidsleraar te worden. Vervolgens ontvangt hij bij stukjes en beetjes via de engel Gabriël boodschappen die samen als de Koran bekend staan. Net als Mani bracht Mohammed de christelijke kernwaarden rechtvaardigheid en mededogen in een vorm die in dit geval door het Arabische volk kon worden begrepen. Ook Mohammeds leer verspreidde zich tot Spanje in het westen en China in het oosten. De islam inspireerde mensen tot grote intellectuele prestaties, tot een juridisch systeem gebaseerd op sociale en etnische gelijkheid en rechtvaardigheid en tot zorg voor zieken, zwakken en ouderen. Zou je mogen zeggen dat ook Mohammed een incarnatie van Mani was en in de traditie van Manoe werkte?

[1] Er zijn ook andere versies van Mani’s biografie overgeleverd.

Rudolf Steiner over islam (I)

Rudolf Steiner over de rol van de islam in de ontwikkeling van het Europese geestesleven

Fragment uit: De maanreligie van Jahwe en haar weerspiegeling in het Arabisme. Het uitmonden van de Boeddha-Mercuriusstroming in het Rosenkruizerdom. Negende voordracht, Berlijn, 13 maart 1911
In Rudolf Steiner: Excursies in het gebied van het Markus Evangelie, GA 124, Dornach 1995, pp.169-176 [1], vertaald door Hendrik Jan Bakker

Korte inhoud van de hele voordracht:
De verhouding van het maanlicht tot het zonlicht als beeld voor de verhouding van de Jehova-religie tot de Christus-religie. De herhaling van de voorchristelijke cultuurperioden in de nachristelijke. Het Mohammedanisme als heropleving van de oud-Hebreeuwse Jehova-religie in de nachristelijke tijd. Het samenstromen van de Mohammed-impuls en de Christus-impuls van de zesde tot de twaalfde eeuw. De nastromende golf van het Griekendom van de twaalfde tot de achttiende eeuw. Die na Goethe inzettende nieuwe nevenstroming van het Christendom, het vernieuwde Boeddhisme als Mercuriusstroming. De legende van Barlaam en Josephat. De bijdrage van de Karma-gedachte tot begrip van de door de natuurwetenschap nieuw ontdekte feiten. De uiteenzetting tussen Haeckel en Wilhelm His asls symptoom voor de noodzakelijkheid van nieuwe natuurwetenschappelijke begrippen. De moeilijkheid van geesteswetenschappelijke waarheden.

Nu zult u zich herinneren hoe ik het totale verloop van de mensheidsontwikkeling gekarakteriseerd heb. In de eerste plaats hebben we een afdalende ontwikkeling vanaf de tijd dat de mensen om zo te zeggen uitgestoten werden uit de geestelijke wereld en steeds dieper in de materie afdaalden. Dat is een afdalende weg. En we kunnen, als we ons in het algemeen de weg van de mensheidsontwikkeling voorstellen, bedenken dat het diepste punt waar de mens naar afgedaald is dat is, waar de Christusimpuls zich voordeed, om langzamerhand de afdalende weg weer in een opstijgende te veranderen. Zo hebben we de mensheidsontwikkeling in een afdalende en een opstijgende weg, en daar waar het diepste punt was, de Christusimpuls, die daar begon te werken, en die zal doorwerken totdat de aarde aan het einde van haar missie zal zijn aanbeland.

Nu voltrekt de ontwikkeling zich echter op een gecompliceerde manier, namelijk zo, dat bepaalde ontwikkelingspatronen voortzettingen zijn van vroeger gegeven impulsen. Zo’n ontwikkelingspatroon is die, die door de Christusimpuls is gegeven. De Christusimpuls heeft zich éénmaal voorgedaan in het begin van onze tijdrekening en zal zich gestaag in een rechte lijn, steeds machtiger en machtiger wordend tot aan het doel van de mensheidsontwikkeling in de mensenzielen inleven en van daaruit het gehele aardeleven doordringen. Dat is een impuls die eenmaal gegeven werd en die we op zo’n manier te begrijpen hebben, dat we een gestaag voortschrijdende lijn tekenen en dat we kunnen zeggen: Alles wat later verschijnt laat ons die ontwikkeling op een hogere, op een volmaaktere trap zien. Van zulke impulsen zijn er meerdere in de wereld. Maar er zijn ook impulsen en ontwikkelingsfactoren die anders werken en die zich niet langs een rechte lijn laten volgen. Ook zulke impulsen hebben we al genoemd. We hebben in de na-Atlantische ontwikkeling de oeroud-Indische cultuurtijd onderscheiden, daarop volgend de oer-Perzische, de Egyptisch-Chaldeeuwse [2], dan de Grieks-Latijnse, daarna de onze en volgend op de onze twee andere cultuurperioden, zodat in deze zeven tijperken de Grieks-Latijnse, waarin het Christusgebeuren plaatsvond, in het midden staat.

Nu is het zo dat bijvoorbeeld in deze vijfde na-Atlantische periode, waarin we nu leven, bepaalde ontwikkelingen zich op een andere manier herhalen die zich in de derde, in de Egyptisch-Chaldeeuwse periode voordeden; zodat we de Christusimpuls in het midden hebben staan en de derde periode op een bepaalde manier in de vijfde wordt herhaald. Net zo zal in de zesde periode de tweede, de oer-Perzische zich herhalen en in de zevende de eerste, de oeroud-Indische. We hebben daar te maken met teruggrijpende ontwikkelingsfactoren, die zich zo in de ontwikkeling laten zien dat we er het Bijbelwoord “de eersten zullen de laatsten zijn” op kunnen toepassen. – De oer-Indische periode zal op een andere manier, maar toch zo, dat hij herkenbaar zal zijn, in het zevende cultuurtijdperk weer opleven.

Daar hebben we een andere manier waarop het vroegere in het latere ingrijpt. We hebben deze andere manier echter daardoor gegeven, dat zich in de ontwikkeling van de mensheid ook nog weer kleinere perioden vormen. Op een bepaalde manier grijpt dus dat, wat in de voorchristelijke periode tijdens de oud-Hebreeuwse cultuur gebeurde ook weer, de Christusimpuls doorsnijdend, in de na-Christelijke tijd in, zodat datgene wat zich in het Jahwe- of Jehova-wereldbeeld had voorbereid op een bepaalde manier nadien weer is opgetreden en, hoewel die andere factoren bestaan, toch op de latere factoren inwerkt.

Wanneer we dat wat we nu vanwege de beperkte tijd niet uitputtend kunnen behandelen met een symbool weergeven , dan kunnen we zeggen: als we de Jahwe-religie door een maansymbool beleven in tegenstelling tot de zon, dan kunnen we verwachten dat een zelfde gezichtspunt, over de Christus-impuls heengrijpend, als een soort maanreligie weer binnenkomt in de latere tijd. Dat is inderdaad het geval. En wie zulke dingen niet uiterlijk neemt moet om zoiets niet lachen – want het is niets om over te lachen, maar het hangt werkelijk samen met de symboliek van de betreffende religie en wereldbeschouwing –, dat het weer opduiken van de oude Jahwe-maan-religie te zien is in de religie van de halve maan [3] die in de tijd na het Christusgebeuren weer optreedt en de impulsen die eraan vooraf gingen in de na-Christelijke tijd weer opwerpt. Hier hebben we de herhaling van een vroeger tijdperk in een later in herhalende volgorde in het laatste derde deel van de Grieks-Latijnse tijd, die we occult wel tot in de twaalfde, zelfs dertiende eeuw mogen rekenen. Dat wil zeggen, we hebben, nadat een tijdspanne van zes eeuwen is uitgezonderd, te beginnen met de zesde eeuw en alle ontwikkelingsfactoren machtig beïnvloedend, in de religie die de Arabieren van Afrika tot Spanje hebben verbreid, de religie die, zonder dat hij met de eigenlijke Christus-impuls rekening hield [4], een soort terugkeer van de Jahwe-maanreligie in een andere vorm is. Het is nu niet mogelijk om alle eigenaardigheden daarvan uiteen te zetten, van wat daar is overgebracht. Maar belangrijk is het al dat we in onze ziel schrijven dat in deze wereldbeschouwing van Mohammed voorlopig niet gerekend is met de Christus-impuls, dat deze Mohammed-religie werkelijk een soort heropleving was van wat men in de eenheidsgod van de religie van Mozes kon vinden. Maar nu was deze eenheidsgod binnengedragen in iets wat om zo te zeggen van een andere kant benaderd was, bijvoorbeeld van de Egyptisch-Chaldeeuwse kant, die een precieze kennis gebracht had van de samenhang van datgene wat zich aan de sterrenhemel voordeed met het wereldgebeuren. Daaraan zien we dat al die gedachten en begrippen die we zowel bij de Egyptenaren als ook bij de Chaldeeërs, de Babyloniërs en de Assyriërs vinden, opnieuw optreden in de Mohammed-religie [5], maar nu merkwaardig doorlicht en doordrongen van dat, wat we kunnen noemen de eenheidsgodheid van Jahwe of Jehova. Het is als een samenvatting, als men wetenschappelijk wil spreken, als een synthese van alles wat de Egyptisch-Chaldeeuwse priesterwijzen onderwezen hebben, wat in Chaldea onderwezen werd, met dat wat de oud-Hebreeuwse Jahwe-religie onderwees, wat ons in het Arabierendom tegemoet treedt.

Er treedt bij zo’n samenloop niet slechts een concentratie op, maar er wordt ook altijd iets uitgezonderd en afgescheiden. Nu moest alles uitgezonderd worden wat op een helderziende waarneming terugging. Een combineren, een zuiver intellectueel onderzoeken was het wat overbleef, zodat de begrippen van de Egyptische geneeskunde, de Chaldeeuwse astronomie, die bij de Egyptenaren en de Chaldeërs was voortgekomen uit een oude helderziendheid, ons in het Arabisme van Mohammed in geïntellectualiseerde en geïndividualiseerde vorm tegemoet treden. Daardoor werd via de omweg over de Arabieren iets in gefilterde vorm naar Europa gebracht – gefilterd omdat alle oude begrippen, die bij de Egyptenaren en de Chaldeërs bekend waren, van hun beeldkarakter werden ontdaan en in een abstracte vorm gegoten, bij ons in de bewonderenswaardige wetenschap van de Arabieren, die vanuit Afrika via Spanje Europa binnendrongen, weer opdoken. Had het christendom een impuls gebracht die in de kern voor de menselijke ziel bestemd was, zo was de grootste impuls voor het menselijke hoofd, voor het menselijke intellect via de omweg van de Arabieren gekomen. En diegenen die niet nauwkeurig bekend zijn met het verloop van de mensheidsontwikkeling weten totaal niet wat deze wereldbeschouwing, die vernieuwd onder het symbool van de halve maan optrad, de gehele mensheid heeft opgeleverd. Kepler en Copernicus waren niet mogelijk geweest zonder die impulsen, die door het Arabierendom naar Europa gebracht werden. Want de hele manier van denken en combineren van wereldbeschouwingen, met weglating van de oude helderziendheid, zien we weer optreden in de tijd dat de derde cultuurperiode haar opstanding in ons vijfde tijdperk viert in onze astronomie, in onze huidige wetenschap überhaupt.

Zo hebben we aan de ene kant de gang van de mensheidsontwikkeling die zo verloopt dat de Christusimpuls in de Europese volkeren direct doordringt via Griekenland en Italië, en we hebben een andere beweging zuidelijk daarvan, die een omweg maakt, doordat hij aan Griekenland en Italië voorbij gaat en zich verbindt met dat wat via de omweg door de Arabische impuls tot ons is gekomen.

Alleen uit het samenvloeien van de Christusreligie en de Mohammedreligie kon in die periode, die wij als een belangrijke fase moeten zien, dat ontstaan wat eigenlijk onze hedendaagse cultuur is. Om redenen die nu niet uiteengezet kunnen worden moeten we ons perioden van ongeveer zes tot zes en een halve eeuw voorstellen voor impulsen zoals nu zijn genoemd; zodat inderdaad zes eeuwen na het Christusgebeuren de vernieuwde maancultuur, de Arabische maancultuur ontstaat, zich verspreidt en in Europa doordringt en tot in de dertiende eeuw de Christuscultuur bevrucht, die haar directe impulsen via andere wegen ontvangen had. Daar bestond een voortdurende uitwisseling. Wie heel nauwkeurig zelfs slechts de uiterlijke gang van zaken kent, die weet dat zelfs in de kloosters van west Europa – hoewel ze het Arabisme bestreden – de Arabische gedachten in de wetenschap binnenstroomden en zich daarin verspreidden, die weet ook dat tot in het midden van de dertiende eeuw, toen er weer iets heel bijzonders voorviel, een samenstromen van de twee impulsen bestond, de Arabische impuls en de directe Christusimpuls.

Daaruit kunt u afleiden dat de directe Christusimpuls inderdaad via andere wegen werkt als de impulsen die gelijktijdig als nevenstromingen verliepen, om zich ermee te verbinden. Zes eeuwen na de Christusimpuls begint in de Oriënt, door gebeurtenissen die niet makkelijk zijn weer te geven, hoewel ze iedere occultist goed bekend zijn, een nieuwe cultuurstroming die dan door Afrika via Spanje het Europese geestesleven doordringt en zich met de Christusimpuls, die via andere wegen moest komen, verenigt. We kunnen dus zeggen dat het zonnesymbool met het maansymbool is samengesmolten in de tijd tussen de zesde, zevende eeuw en de twaalfde, dertiende eeuw, dus weer een tijdperk dat ongeveer zeshonderd jaar geduurd heeft.

Nu ontstond er, nadat deze onmiddellijke bevruchting in zekere zin haar doel had bereikt, iets nieuws dat zich langzamerhand juist sinds de twaalfde, dertiende eeuw heeft voorbereid. Het is interessant dat zelfs de uiterlijke wetenschap erkent dat er toen iets onverklaarbaars door de zielen van de Europese mensheid ging. De uiterlijke wetenschap zegt: iets onverklaarbaars. De occulte wetenschap zegt echter dat in die tijd als het ware de directe Christusimpuls achterna stromend, in de zielen datgene zich op geestelijke wijze uitgiet, wat het vierde tijdperk van de na-Atlantische cultuur zelf geboden had: de Griekse tijd vormt een achterna-stromende golf. Dat is wat we de tijd van de Renaissancecultuur noemen, die nu door de volgende eeuwen alles wat er al was bevrucht. Zo zien we weer zo’n vooruitgrijpen na een zeshonderdjarige periode van het uitvloeien van het Arabierendom, zien we hoe het Arabierendom tijd gelaten werd, nadat het uitgevloeid was, om langzaam door te dringen. Dat gebeurt doordat de Griekse tijd, die in de zeven na-Atlantische cultuurperioden neutraal in het midden staat, nawerkt in de Renaissancecultuur. En het beslaat weer een periode van zes eeuwen, dus tot in onze tijd, dat deze Griekse golf om zo te zeggen uitgewerkt raakt. Daarin bevinden wij ons nu nog. We leven nu in zekere zin in een overgang, in zoverre dat we weer voor het begin van een nieuwe zeshonderdjarige cultuurstroom staan die weer iets nieuws brengt, dat de Christus-impuls zich met iets nieuws moet bevruchten. Nadat de hernieuwde maancultus in het halvemaandom tijd had zich uit te leven door de Renaissancetijd, is nu de tijd gekomen waarin de Christusimpuls, die zich in een rechte lijn voortzet, een [nieuwe] nevenstoom moet opnemen.

Als we begrip hebben voor de ontwikkeling in de tijd, dan mogen we als de laatste grote geest die de rijkdom van de wetenschap, de rijkdom van het Christendom en de rijkdom van de Renaissancecultuur in zijn ziel verenigde, Goethe noemen, en we zouden dan kunnen verwachten dat in Goethes ziel de mooie samenvatting van de Renaissancecultuur, de wetenschap te zien zou zijn, dat wil zeggen van het intellectualisme, hoe dat door het Arabierendom bevrucht werd, en van het Christendom.

[1] http://fvn-archiv.net/PDF/GA/GA124.pdf
[2] = Aramees. Chaldea was van de tiende tot de zesde eeuw een Semitisch (Aramees) koninkrijk langs de Eufraat tussen Babylon en de Perzische Golf.
[3] Ik vermoed dat het symbool van de halve maan als symbool door de Mongoolse horden is meegebracht, die Bagdad in de dertiende eeuw vernietigden, dus bij het aanbreken van de tweede fase van de periode dat de maancultuur zich in Europa deed gelden, waar Steiner verderop over spreekt.
[4] Deze bewering zou nader moeten worden onderzocht. Ik heb zelf juist de indruk dat de islam, althans de openbaring van de Koran, een impuls was om het leven op een nieuwe manier met de Christusimpuls te doordringen, los van de christelijke instituten die zich elders aan het vormen waren. In een voordracht van 11 januari 1919 (GA 188) stelt Steiner dat het Christendom zich van het heidense inwijdingsritueel van de Romeinen moest bedienen om in het Romeinse rijk verbreid te raken. Daaruit is de Roomse mis voortgekomen. Eenzelfde redenering zou je ook voor de Arabische wereld kunnen volgen. Wie met een open blik leest, kan in de Koran en de uitspraken van de profeet Mohammed namelijk vele christelijke waarden ontdekken, soms ondubbelzinnig geformuleerd, soms tussen de regels door. Ibrahim Abouleish ontdekte bijvoorbeeld een driedeling in de 99 Schone Namen van Allah waarin zich het Vader-Zoon-Geestprincipe weerspiegelt (Abouleish: Sekem, ontwikkelingssamenwerking in een nieuw perspectief, Zeist, 2005, pp.36-39). Nader onderzoek is hier nog nodig.
[5] Steiner maakt niet altijd duidelijk onderscheid tussen de religie islam, de Arabische cultuur en de islamitische cultuur (islam in brede zin, inclusief wetenschap etc.) In ‘Wie finde ich den Christus?’ (Voordracht gehouden in Zürich op 16 oktober 1918, in: Der Tod als Lebenswandlung, Dornach, 1996, GA 182, p.174 http://fvn-archiv.net/PDF/GA/GA182.pdf) stelt Steiner de religie duidelijk tegenover de wetenschappelijke stroming die vanuit de universiteit van Gondishapur in Perzië verbreid werd. Dat was geen Arabische kennis en dat waren geen Arabieren, maar Grieken, Perzen, Indiërs etc. die binnen het door de Arabieren veroverde gebied werkten, ingebed in de islam. Steiner zegt dat de verbreiding van deze zuiver intellectuele kennis de menselijke ontwikkeling dreigde te verstarren en dat de islam werd geopenbaard om die ontwikkeling af te zwakken.

Islam en antroposofie (II)

Hieronder volgen wat losse aantekeningen die ik hoop in de toekomst verder te kunnen uitwerken. Ik zal dit lijstje regelmatig aanvullen met nieuwe invallen.

***

De Arabische volken leefden voor (en ook nog na) de komst van de islam voornamelijk van handel en piraterij. Mercurius staat bekend als beschermer van o.a. handelaren en dieven. Mercurius is ook een middelaar tussen mens en geestelijke wereld. Is daar een verbinding? Kunnen we de Islam als een middelaar zien? Rudolf Steiner definieert Islam als een middel om de te vroege intellectualiteit van de Academie van Gondishapur te verzachten. Veel Arabische zielen incarneerden in de late middeleeuwen en de renaissance in Europa en hielpen zo de Europese materialistische wetenschap voor te bereiden. Zouden we de Islam ook als middelaar tussen de Christusimpuls en de oude oosterse wijsheid mogen voorstellen?

***

Alexander de Grote, een incarnatie van Gilgamesj (Zie Steiners voordrachten over Wereldgeschiedenis in het licht van de antroposofie, Dornach, 1923) werd geboren op het moment dat de tempel van Efeze in brand werd gestoken, waarmee de mysteriekennis van het Oosten ten einde kwam. Alexander bracht de Griekse kennis naar het Oosten, stichtte academies, o.a. die van Alexandrië in Egypte en Gondishapur in Perzië. Alexander bereikte niet de Arabische wereld. Alexander de Grote heet in de islamitische traditie Iskandar. Van hem wordt verteld dat hij tussen India en China een ijzeren muur smeedde om bepaalde geestelijke krachten tegen te houden.

***

Een van de belangrijkste goden die in Mekka vereerd werden was Hubal, een maangod. Het Jodendom was vooral verbonden met JHWH, de maangod. Zijn deze dezeldfen? JHWH was één van de Elohim die in Genesis genoemd worden. In Genesis zie je een verschuiving van de Elohim in de eerste dagen naar JHWH in de latere dagen van het scheppingsverhaal. Mohammed roeide het decadent geworden geloof in afgoden uit, hij vernietigde de afgodsbeelden en plaatste er het geloof in de Ene god Allah (EL uit de Aramese traditie?) voor in de plaats. Is Allah dezelfde als JHWH? Of is hij de Christelijke vadergod? Zou de naam Allah een nog hoger wezen kunnen aanduiden?

***

De maansikkel is het teken geworden van de islam. Ik vermoed dat de maansikkel is meegenomen door de Turkse horden die Bagdad veroverden. De Turken hebben zich de islam eigen gemaakt en hebben zich gesetteld. Ze zijn van jagers boeren geworden. Die maancultuur hoort naar mijn idee niet bij de islam.

***

In de antroposofie wordt het verschijnsel uitgewerkt dat onzichtbare wezens (engelen, aartsengelen, soms goden genoemd) zich ten doel gesteld hebben de mensen te helpen hun menszijn te verwerkelijken, maar dat alleen kunnen als de mensen zich openstellen voor dat aanbod. Mensen hebben daarin dus zelf een keuze. Twee van die wezens zijn Lucifer en Ahriman, in de koran Iblies en Sjaithan. Deze bemoeien zich overigens ook ongevraagd met de mens, en niet altijd op een positieve manier.

De luciferische wezens willen de mens van de aarde vervreemden. De ahrmimanische wezens willen hem in de materiële werkelijkheid binden. Hun tegenspel is onontbeerlijk wil de mens zich tot morele zelfstandigheid kunnen ontwikkelen. (noot bij p.97 van R. Steiner: Wereldgeschiedenis in het licht van de antroposofie)

In soera Al Alaq (ayaat 9 en 11) worden Iblies en Sjaithan benoemd. Iblies als een wezen dat ons tegenwerkt wanneer we ons tot God willen richten, die ons op dwaalwegen leidt. Rituelen kunnen ons helpen dichter bij God te komen, maar we kunnen ook in rituelen blijven steken, het middel is niet het doel. Iblies leidt ons van het doel af door middel van valse profeten, sektarisme of een vlucht in alcohol of drugs.

Iblies verzette zich tegen Gods opdracht om dienstbaar te zijn aan de mens, die van klei geschapen was, terwijl hij zichzelf hoger achtte omdat hij van vuur geschapen was. Bij Iblies horen hoogmoed, maar ook de kracht om zelfstandig, onafhankelijk te worden. In die zin helpt Iblies ons om zelfstandig denkende mensen te worden.

Sjaithan haakt in op het werk van Iblies. Hij probeert de mens af te snijden van de geestelijke wereld en hem de materie als enige werkelijkheid voor te spiegelen. Sjaithan doet ons twijfelen aan de zin van het bestaan, fluistert ons in dat een god die al het leed dat ons overkomt maar toestaat, geen echte god kan zijn (God is immers liefde?!) met als gevolg dat we alleen nog geloven aan het bestaan van de zichtbare, tastbare wereld. Al het andere moet wel fantasie zijn. Ook schotelt Sjaithaan ons systeemdenken en techniek voor in plaats van menselijke warmte. Het is opmerkelijk dat het salafisme voor een belangrijk deel wordt uitgedragen door informatietechnologen en ingenieurs. Moslims vragen God bij alles wat ze doen bescherming tegen de “vervloekte’ satan.

In onszelf is ook een kracht die ons leidt in onze ontwikkeling tijdens ons aardeleven, die ons naar het midden doet zoeken tussen de uitersten van Iblies en Sjaithaan. Dat is de Christus in ons (“God is dichter bij ons dan onze halsslagader”). Soera Al Alaq, ayah 10: “Herken je hem, die op bewustzijnswegen met je gaat,  waar het Goddelijke wordt aangesproken?”

***

In de tiende eeuw zijn de poorten van de idjtihad, van de vrije interpretatie en daarmee van de individuele toegang tot de geestelijke wereld voor de moslims gesloten. Ook in de tiende eeuw vond het christelijke concilie plaats waarbij de geest, dus het hoogste van de drie wezensdelen van de mens, werd afgeschaft.

***

Islam is in mijn opvatting Christendom in een ander jasje. Als je de Koran zo probeert te ontraadselen als Rudolf Steiner deed met de Evangeliën, dan zul je dit langzaamaan gaan inzien. Dr. Ibrahim Abouleish, de oprichter van Sekem, heeft Mohammed een Christusdrager genoemd. Hij heeft tevens gezegd dat Christendom en Islam over pakweg 1500 jaar weer bij elkaar komen. De twee zonen van Abraham werden de stamvaders van het Joodse en van het Arabische volk. Van de Ismailstroom horen we duizenden jaren niets, totdat de Koran wordt geopenbaard. De Izaakstroom mondt als bekend uit in het Christendom.

***

Met de hemelreis (Isra-Miraadj) die wij op 27 mei (2014) herdachten heeft Mohammed een inwijding ontvangen. De engel Djibriel (Gabriël) nam Mohammed op een rijdier dat Boerak wordt genoemd en dat zijn voeten steeds op de einder neerzette in zijn slaap mee naar de resten van de tempel in Jeruzalen. Daar bad Mohammed als voorganger voor de daar verzamelde profeten uit het verleden. Daarna stegen zij op langs een ladder van licht naar de zeven hemelen, waar hij in iedere hemel een gesprek had met de profeet die die hemel beheert. Rudolf Steiner onderscheidt zeven hemelsferen die verbonden zijn met de zeven klassieke planeten. De mens doorschreidt deze hemelsferen na zijn dood. Na de zevende hemel kwamen zij bij de Lotusboom aan de einder, die door licht werd omstraald, of verhuld was door licht. Hier kon Djibriel Mohammed niet verder begeleiden. Achter de boom ontmoette Mohammed God. Hij zag Hem niet, maar hoorde Zijn stem, die hem o.a. opdroeg om de mensen 50 keer per dag te laten bidden. Toen Mohammed op de terugtocht Mozes in de onderste hemel ontmoette, droeg die hem op terug te gaan naar God om het aantal gebeden te laten verminderen omdat het teveel voor de mensen zou zijn. Na wat heen en weer gereis werd het aantal vastgesteld op 5. (Hier openbaart zich de Arabische handelsgeest.) Wat er verder tussen Mohammed en God besproken is, vertelt de overlering niet. Het moet wel een inwijding in de geheimen des levens zijn geweest. De boom doet denken aan de Boom des levens of de Boom der kennis uit Genesis, of de Ygdrasil uit de Edda.

De laatste profeet

In de Koran wordt Mohammed (vrede zij met hem) het zegel der profeten genoemd. Lang heb ik – met de meerderheid van de moslims – gedacht dat dit betekent dat Mohammed de laatste profeet is en dat de boodschap die hij heeft doorgegeven, de Koran, de laatste goddelijke boodschap is die onveranderd voor alle mensen geldt tot het einde der tijden. Een uitspraak van Rudlolf Steiner heeft dit veranderd.

Steiner spreekt over het kali yuga, het duistere tijdperk dat in 3001 voor Christus begon en in 1899 eindigde (er zijn ook andere tijdsaanduidingen in omloop). De Germaanse ‘Götterdämmerung’ beschrijft het aanbreken van het kali yuga, de tijd dat directe communicatie met goddelijke wezens onmogelijk werd en dit slechts voortleefde in mythische verhalen. Vóór die tijd hadden de mensen een natuurlijke verbinding met de geestelijke wereld. De Griekse en Germaanse godenverhalen herinneren daar nog aan, maar dateren al uit de tijd dat dit alleen nog maar herinneringen waren.

Abraham, die in 2038 voor Christus geboren zou zijn, was in die zin de eerste profeet die geen direct contact met de godenwereld kon hebben, maar afhankelijk was van boodschappen die door engelen aan hem werden doorgegeven. Door middel van inwijdingen onder leiding van een hiërofant, met als hoogtepunt een doodsslaap van tweeëneenhalve dag, zoals bijvoorbeeld bij de Externsteine in Noord-Duitsland gebeurde, was het ook mogelijk om een beperkt inzicht te krijgen in hogere werelden. Dit gold voor ´uitverkorenen´ die in afzondering leefden, niet voor gewone mensen.

Het einde van het kali yuga betekent volgens Rudolf Steiner dat iedere mens weer de mogelijkheid krijgt om direct met de geestelijke wereld te communiceren. Dit werd voorbereid door de komst van Christus die de kruisdood stierf, wiens lichaam in de nacht die daarop volgde in de aarde werd opgenomen en wiens geestelijk lichaam door God tot zich werd genomen en met Pinksteren over de discipelen werd ‘uitgestort’ als Heilige Geest. Voor het contact met de geestelijke wereld is oefening nodig, maar geen afzondering van de dagelijkse werkelijkheid zoals bij de inwijding gedurende het kali yuga. Dat begint met de mogelijkheid om Christus te ontmoeten (niet fysiek, maar in de geest), wat in het nieuwe testament als ‘de wederkomst van Christus’ wordt beschreven. (Zie hiervoor Rudolf Steiner en Emil Bock in hun beschrijvingen van ‘De Apocalypse van Johannes’). Inderdaad hebben veel mensen vanaf de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog een spontane ontmoeting met Christus ervaren, zelfs in de concentratiekampen. Helaas beschik ik niet over dergelijke getuigenissen van moslims.

Je zou kunnen zeggen dat Mohammed (vrede zij met hem) de laatste mens was die afhankelijk was van een engel als boodschapper van goddelijke waarheid. Tot het einde van het kali yuga zijn er geen profeten meer opgetreden (wel ‘ ingewijden’ zoals bijvoorbeeld Christian Rosencreutz en Rudolf Steiner en zeker ook soefiemeesters). Nu is het voor iedereen weer mogelijk om direct contact met de wereld van de Schepper te oefenen. In feite zijn de vijf dagelijkse gebeden van de moslim een eerste oefening om tot dit hogere bewustzijn te komen. Maar wat betekent dit voor de status van de Koran en de islamitische geloofspraktijk? Is die onverminderd geldig? Is er nu een vrijere omgang mee geboden? Het betekent voor mij in ieder geval niet dat de sjaria ook nu nog onveranderd kan worden toegepast, aangezien een hernieuwd contact met de ‘godenwereld’ ook nieuwe ontwikkeling inhoudt.

In de Koran wordt gezegd dat alle kennis van God is opgetekend in een ‘boek’ met de naam al-Lauh al-Mahfuz, een ‘tafel’ die bewaard wordt onder Gods troon in het ‘veelbezochte huis’ in de zevende hemel, ook wel ‘moeder der boeken’ genoemd, waaruit de Koran is genomen en in de ‘nacht van de bestemming’ (al-Laila-t-ul-Qadr) tijdens de maand Ramadan is ‘neergelegd’ in de onderste hemel. Vandaar openbaarde de engel Gabriël de inhoud stukje bij beetje aan Mohammed. De Koran is dus een uittreksel uit de alomvattende kennis van God: “Weet je niet dat God weet wat in de hemelen en in de aarde is? Waarlijk, dit alles staat in een Boek (al-Lauh al-Mahfuz). Waarlijk, voor God is dit eenvoudig” (soera 22 vers 70). Deze ‘moeder der boeken’ moet datgene zijn wat Rudolf Steiner met een Vedisch begrip de Akashakroniek noemt, waarin een geoefend iemand kan ‘schouwen’. Rudolf Steiner heeft zijn kennis over de spirituele ontwikkelingsweg van de aarde en de mensheid ‘gelezen’ in de Akashakroniek. Mensen met een bijna-dood-ervaring beschrijven soms dat ze hun leven kunnen overzien in een ‘ tableau’ dat alles wat in de tijd is gebeurd en nog gebeuren gaat, voor zover dat hun eigen leven aangaat, gelijktijdig laat zien. Dat zou een stukje Akashakroniek kunnen zijn. Mohammed (vrede zij met hem) kon dus niet direct in de Akashakroniek schouwen, maar was afhankelijk van wat hem door de engel werd gebracht. Daarmee onderwees hij zijn volgelingen. Nu is het voor ieder mens in potentie mogelijk om te schouwen en dus ook om zijn eigen conclusies te trekken. Is de rol van Mohammed daarmee uitgespeeld?

Islam in de zesde klas

Wanneer je de islam behandelt, zou je in de zesde klas kunnen kiezen voor het drieluik biografie van Mohammed, de boodschap van de koran en de belangrijkste geloofsregels. De kruistochten* moeten ook vanuit het perspectief van de moslims behandeld worden, en er kan aandacht worden besteed aan de enorme culturele kruisbestuiving die toen onbedoeld is ontstaan, bijvoorbeeld aan de introductie van ridderlijkheid en hoofse liefde in de Europese cultuur. De figuur van Feirefis uit het Parcival-epos vormt de belichaming van die kruisbestuiving.

Leven van Muhammad ibn Abd Allah ibn Abd al-Muttalib (vrede zij met hem)
Van de biografie van Mohammed zou je de volgende elementen kunnen belichten.

  1. Het huwelijk van Abdallah ibn Abd al-Muttalib met Amina, de ouders van Mohammed.
  2. Het verhaal van Haliema bint abi Dzu’aib van de stam Sa’d ibn Bakr, die Mohammed zoogde en een aantal wonderen over het kind vertelde.
  3. De ontmoeting van de jonge Mohammed met de kluizenaar Bahiera nabij Busra in het zuiden van Syrië.
  4. Het huwelijk van Mohammed met de koopvrouw Chadiedja bint Chuwailid.
  5. De eerste openbaring (soera al-Alaq, zie onder); Chadiedja, Ali ibn Abi Talib en Abu Bakr geloven in de boodschap.
  6. De boycot van de stam Hasyim, kort na elkaar overlijden Mohammeds oom en beschermer Abu Talib en zijn vrouw Chadiedja, die een grote steun en toeverlaat voor Mohammed was geweest.
  7. De nachtelijke reis naar Jeruzalem en de hemelreis (“Heilig is Hij Die Zijn dienaar bij nacht voerde van de Heilige Moskee naar de Verre Moskee waarvan Wij de omgeving hebben gezegend, om hem onze tekenen te tonen. Voorwaar, Hij is de Alhorende, de Alziende.”). Bij de ‘uiterste grens’ ziet Mohammed een door licht versluierde boom, waarachter zich God bevindt, die met Mohammed spreekt en hem de opdracht tot de dagelijkse vijf gebeden meegeeft.
  8. Moordplannen, het aanbod van de bewoners van Yathrib (al-Ansaar, de Helpers) en het vertrek naar Yathrib (Madinat-un-Nabie, Medina, de stad van de Boodschapper).

Deze passages worden heel mooi beschreven door Mahmoud Houssein in Al-Sira. De verhalen over Mohammed in Mekka (Amsterdam, 2008) en zullen elders op deze site verder worden uitgewerkt.

De verdere levensloop bestaat voornamelijk uit een aaneenschakeling van nederlagen en overwinningen in de strijd tegen de inwoners van Mekka, met als hoogtepunt de geweldloze inname van de stad en de zuivering van de Ka’ba, maar dit is voor een inleiding in de islam in de zesde klas minder relevant. Na drie jaar strijd werd Mekka vrijwel zonder bloedvergieten ingenomen en werd de Ka’ba gezuiverd van afgodsbeelden en gewijd aan Allah, de Ene. Alleen een muurschildering van een Madonna met kind zou gespaard zijn. Eventueel zou de Afscheidsrede – de preek die Mohammed hield tijdens zijn laatste bedevaart – kunnen worden voorgelezen. In die preek worden belangrijke uitgangspunten voor de nieuwe tijd geformuleerd, zoals saamhorigheid, barmhartigheid en maatschappelijke en raciale gelijkheid.

Als afsluiting van het eerste deel zou je bij wijze van muzikaal intermezzo met de kinderen het lied kunnen oefenen dat volgens de traditie door de bewoners van Yathrib gezongen werd als welkomstlied voor Mohammed.

Tala’al-Badru ‘alayna,
min thaniyyatil-Wada’
wajab al-shukru ‘alayna,
ma da’a lillahi da’

Ayyuh al-mab’uthu fina
ji’ta bi-l-amri-l-muta’
Ji’ta sharraft al-Madinah
marhaban ya khayra da’

De volle maan is opgekomen
Uit de vallei van Wada’ (=afscheid).
En wij tonen onze dankbaarheid
Over de boodschap van Allah.

O jij die te midden van ons opgroeide
Je hebt je opdracht vervuld.
Je bent gekomen om deze stad te eren;
Welkom, wees welkom in ons midden.

Luisteren: http://www.youtube.com/watch?v=5wJTTf1Xnhs&feature=fvst

Je zou de kinderen ook, als inleiding op de Koran, Arabische calligrafie kunnen tonen (bordtekening!) en laten natekenen. Om te tekenen komt bijzonder in aanmerking de cirkelvormige calligrafie van de ‘Bismillah’ (In Gods naam, zie afb.) en eventueel de namen Allah en Mohammed, die moslims vaak thuis ter decoratie hebben hangen. Je kunt verder ‘Bismillah’ in een aantal verschillende handschriften laten zien en eventueel afbeeldingen van oude koranfragmenten.

Koran
Het is ondoenlijk om hier een goede indruk van de hele Koran (Qor’ān) te geven. De Koran is gedurende 23 jaar in stadia geopenbaard, vaak naar aanleiding van concrete situaties, maar de volgorde waarin de verzen nu zijn gerangschikt zijn niet chronologisch. Globaal is de volgorde van oud naar nieuw, maar er is ook op onderwerp gegroepeerd en hoofdstukken (soera’s) bevatten vaak fragmenten uit verschillende periodes. Globaal is er een driedeling te herkennen in voorschriften, profetenverhalen (die grotendeels teruggaan op de Bijbel), en krachtige, korte soera’s die als mantra’s of bezweringen werken en vaak verwijzen naar het leven na de dood. Pas een aantal jaren na de dood van Mohammed – volgens sommige historici pas enkele honderden jaren later – zijn alle fragmenten verzameld en gerangschikt. De Koran is vooral een luistertekst** met een bijzondere poëtische klank die betovert, ook als je de taal niet verstaat. Het Arabisch van de Koran is sowieso moeilijk te doorgronden en verschilt sterk van de spreektaal. De tekst bevat vaak meerdere betekenislagen en lang niet alles is zonder esoterische kennis te begrijpen. In de Koran zelf staat dat er passages zijn die eenduidig zijn, en passages die ‘verhuld’ zijn – voor meerdere uitleg vatbaar. Ik heb de indruk dat daar voor iedere gelovige een persoonlijke boodschap in verborgen zit. Als Mohammed de openbaringen ontving, was hij vaak hevig geëmotioneerd, voelde hij zich koortsig en transpireerde hij soms hevig, wat sceptici aanleiding heeft gegeven te veronderstellen dat hij epilepticus was. Vermoedelijk hoorde hij geen Arabische woorden, maar ‘vertaalde’ hij wat hij van binnenuit ervoer in de poëtische taal van zijn tijd. (De Arabieren kenden een hoogstaande traditie van verhalen in dichtvorm die mondeling werden doorgegeven.) Een versregel heet ‘ayah’ (mv. ayaat), wat ‘teken’ betekent. Hetzelfde woord wordt gebruikt voor ‘tekenen’ in de natuur en in gebeurtenissen die op goddelijke aanwezigheid wijzen.

Soera al-Alaq – de bloedklonter (96:1-5)
Wat mij betreft zijn er vier korte soera’s die samen de kern van de Koran aardig weergeven. De eerste vijf versregels van soera al-Alaq worden vrij algemeen aangemerkt als de eerste openbaring. ‘Alaq’ wordt vaak vertaald met ‘bloedklonter’, maar eigenlijk duidt het op iets dat tussen vast en vloeibaar is. Het zou hier, naar analogie van het Bijbelse scheppingsverhaal (dat ook in de Koran terugkomt), dus ook met klei kunnen worden vertaald. Qalam wordt meestal met ‘pen’ of ‘schrijfriet’ vertaald. Ibrahim Abouleish vertaalt het met ‘logos’, wat hier logischer lijkt.

Lees: In de naam van je Heer die schiep.
Die de mens schiep uit klei.
Lees: want edelmoedig is jouw Heer,
Die leerde met het Woord,
Die de mensen leerde wat zij niet wisten.

Iqra: bismi rabbik-alladzie khalaq(a)
Khalaqa al-insāna min `alaq(in)
Iqra: warabbuka-l-akram(u)
Alladzie `allama bi-l-qalam(i)
`Allama-l-insāna ma lam ya`lam
Luisteren: http://quran.com/96

Soera al-Ichlaas – de toewijding (112)
Soera al-Ichlaas geeft heel krachtig de kernboodschap van de Koran weer: God is één, dat wil zeggen dat er slechts één god is – er zijn er niet meerdere – maar ook dat alles één is, dus met elkaar verbonden, van elkaar afhankelijk, holistisch. “Zijn troon strekt zich uit over de hemelen en de aarde” en “Wij zijn hem (de mens) nader dan zijn halsslagader” leert de Koran elders. God is alomvattend, maar dat wil ook zeggen dat alles goddelijk is, heilig. Dit leert ons eerbied voor de schepping, want God openbaart zich in ieder wezen, hoe nietig ook, en zelfs in de dode natuur. God kan dan ook gekend worden door de schepping te kennen. God is tijdloos, zonder begin en einde, zonder ouders en zonder nakomelingen. Moslims aanbidden alleen God, maar hebben eerbied voor de overige geestelijke wezens (malāikat – engelen, en natuurwezens – djinn).

Zeg: Hij Allah is Eén
Allah – de Eeuwige (onafhankelijke)
Niet heeft hij verwekt, noch is hij verwekt.
En niet één is aan hem gelijk.

Qul: huw-Allahu ahad
Allahu s-somad
Lam yalid wa lam yulad
Wa lam yakul-lahu kufuwan ahad
Luisteren: http://quran.com/112

Soera al-Intifaar – de splijting (82:1-5)
Een hoofdstuk dat heel duidelijk naar het leven na de dood verwijst is soera al-Intifaar. Aan het einde der tijden, als het universum vergaat, staan de mensen voor het jongste gericht en wordt geopenbaard wat het leven voor betekenis heeft gehad. Dan worden de graven geopend, komen de doden tot leven en worden de mensen beoordeeld op hun goede en slechte daden, met als consequentie een eeuwig leven in de hel (het vuur) of in het paradijs (de tuin). (Dit hoeft niet per se definitief te worden opgevat. Er zijn passages die erop duiden dat een gestorvene direct na zijn dood wordt ‘beoordeeld’ en in een nieuw leven terugkeert. Wat de mens volgens de beschrijvingen in de Koran in het graf beleeft, lijkt sterk op wat Rudolf Steiner over het Kamaloka meedeelt. De Koran laat het bestaan van reïncarnatie en karma open.) Het is dus zaak je op het leven na de dood voor te bereiden door het doen van goede werken en gebed, zonder echter het aardse leven te verzaken. “Bereid je voor op het hiernamaals alsof je morgen zult sterven, maar werk in het hiernumaals alsof je het eeuwige leven hebt.”

Wanneer de hemel uiteenvalt,
Wanneer de sterren worden verstrooid,
Wanneer de zeeën tot uitbarsting komen,
Wanneer de graven worden omgewoeld,
Zal elke ziel weten wat zij heeft gedaan en wat zij heeft nagelaten.

Ith-assama-ungfatarat
Wa ith-alkawakib-untatharat
Wa ith-albihāru fuddjirat
Wa ith-alqubūru bu`athirat
`Alimat nafsun ma qaddamat wa akhkharat
Luisteren: http://quran.com/82

Soera al-`Asr – de tijd (103)
Soera al-`Asr geeft kernachtig weer wie als moslims (gelovigen) te beschouwen zijn: zij die vertrouwen hebben, het juiste doen, geloven in de waarheid en niet opgeven. Het begrip moslim (degene die zich – uit vrije wil – aan het Hogere onderwerpt) zou je best ruimer mogen nemen dan alleen degenen die de geïnstitutioneerde godsdienst Islam volgen. `Asr is letterlijk de tijd van het namiddaggebed, maar wordt hier meestal vertaald met de stroom van de tijd, de tijd die voorbij gaat. Wa al `asr betekent: Bij de tijd! (een bezwering: bij de tijd, ik zweer dat…).

Deze soera herinnert aan een andere passage, waarin God de bergen (het mineraalrijk) en de bomen (het plantenrijk) het beheer over Zijn schepping aanbiedt. Maar zij weigeren, omdat zij beseffen dat ze in deze enorme verantwoordelijkheid tekort zullen schieten. De mens echter, overmoedig, neemt het aanbod aan. Maar ook de meeste mensen schieten hierin (nog) tekort. Er zijn slechts enkele ingewijden en spirituele leiders die de verantwoordelijkheid werkelijk kunnen dragen.

De islam kent drie stadia van spirituele ontwikkeling: moslim, mu’min en muhsin, vergelijkbaar met de antroposofische begrippen gewaarwordingsziel, verstands-gemoedsziel en bewustzijnsziel. Moslim is degene die zich trouw aan de voorschriften houdt en verder geen vragen stelt. Mo’min is degene die deze tracht te doorgronden en van binnenuit tot het volgen van het juiste komt (je zou dat een leerlingstadium kunnen noemen). Een mohsin is een ingewijde die de geheimen van het leven kent.

Gedenk de tijd.
Waarlijk, de mensen schieten tekort.
Behalve zij die op het goede vertrouwen, die het juiste doen en aansporen tot het ware en niet opgeven.

Wal `asr(i)
Innal insāna lā fie goesr(in)
Illalladhiena āmanoe wa `amiloessōlihāti watawa sauw bil haqqi watawa sauw bissabr(i)
Luisteren: http://quran.com/103

Geloofspraktijk
De islam bestaat uit een aantal morele geloofsplichten die hierboven deels zijn weergegeven, en geloofshandelingen die de Vijf Zuilen worden genoemd.

1. Sjahāda (geloofsbelijdenis): Ik getuig dat er geen god is dan God en ik getuig dat Mohammed Zijn boodschapper is. (Asjhadu lā ilaha il Allāh wa asjhadu ana Muhamadan rasulullāh.) Dit spreekt wel voor zich. Iemand die zich tot de islam bekeert, spreekt deze belijdenis uit in het bijzijn van twee als betrouwbaar bekend staande getuigen, waarmee hij in de gemeenschap van gelovigen is opgenomen. De geloofsbelijdenis wordt dagelijks een aantal malen herhaald in de oproep tot het gebed (salāh, mv. salaat) en in de gebeden zelf.

2. Salāh (aanbidding): vijfmaal per dag (vlak voordat de zon opgaat, even nadat de zon zijn hoogste punt heeft bereikt, halverwege de middag en de avond, na zonsondergang en als de nacht invalt), richten moslims zich in gebed naar Mekka. Voor Nederland is dat ongeveer het zuidoosten. Op deze manier vormen zich cirkels rond het centrale heiligdom, de ka’ba in Mekka, die in een golfbeweging met de zon mee over de aarde strijken.

Op vrijdagen (Jum’ah – dag van de bijeenkomst) verzamelt men zich in de moskee voor een gezamenlijk middaggebed en bij de grote feesten Eid al-fitr (suiker- of dankfeest) en Eid al-adha of Eid al-Kabir (offerfeest of het grote feest) vindt halverwege de ochtend een extra gezamenlijk gebed plaats in de belangrijkste moskee van dorp of stad of in de open lucht.

In de gezamenlijke gebeden toont zich de gemeenschapszin die de islam propageert. We onderhouden niet alleen een relatie met onze oorsprong (verticaal), maar ook met onze medemens en met het dierenrijk, het plantenrijk en het minerale rijk (horizontaal).

De gebedstijden zijn gerelateerd aan de positie van de zon ten opzichte van de aarde. Juist op deze tijden beginnen en eindigen in de planten stofwisselingsprocessen. In die zin vormen de gebeden ook een brug naar de etherkrachten. Ik heb zelf ervaren dat de werking van het gebed vergelijkbaar is met de eerste oefeningen op de weg naar kennis van de hogere werelden die Rudolf Steiner beschrijft. Vervolgoefeningen op deze weg vinden we in de soefi-traditie in het reciteren van de Schone Namen – als dat tenminste met de juiste intentie wordt gedaan, d.w.z. om het hogere zelf te ontwikkelen, en niet om het Ik te verloochenen.

3. Saum (vasten): 30 dagen lang vasten gezonde volwassen mensen verplicht tijdens de maand Ramadān. Er zijn ook vrijwillige vastendagen, zoals de twee dagen van ‘Asjoera, die herinneren aan de uittocht van Mozes uit Egypte, de maandag en de donderdag, de middelste drie dagen van de maand, of, voor de doorzetters, om de andere dag. Vasten betekent niet eten, drinken en geen seks van ca. anderhalf uur voor zonsopgang tot zonsondergang. Op de tijd van het avondgebed wordt het vasten met een feestelijke maaltijd gebroken. De vastenmaand wordt afgesloten met het suikerfeest (Eid al-Fitr of feest van de reiniging) dat bestaat uit een feestgebed in de moskee en familiebezoek. Het vasten is niet alleen een teken van solidariteit met de armen, maar brengt je in een toestand waarin je ontvankelijker bent voor de geestelijke wereld. De poorten van de hel worden gesloten, satan wordt geketend en de poorten van het paradijs staan wijd open. Wie in de maand ramadan sterft, wordt rechtstreeks in het paradijs opgenomen. Ik ervaar deze maand als het leven dat je eigenlijk zou willen leiden, maar dat onder aardse omstandigheden eigenlijk niet vol te houden is. Daarom is vasten ook geen straf, maar een feest.

Een bijzondere nacht is de lailat-ul-qadr, de nacht van de bestemming, “een nacht die beter is dan duizend maanden”. Dit is de nacht dat de Koran in zijn geheel is nedergedaald in de laagste hemel, waar hij als een soort moederboek op een altaar rust, en van waaruit Djibriel (Gabriël) de boodschap beetje bij beetje aan Mohammed overbracht. Welke nacht het precies is, is onduidelijk. Een overlevering zegt: “Zoek deze nacht in een van de oneven nachten tijdens de laatste tien dagen van ramadan.” Over het algemeen wordt aangenomen dat het de 27e nacht van ramadan is. Wie is uitverkoren, ontvangt tijdens deze nacht bijzondere inspiratie of ziet in een droom het gezicht van de profeet.

4. Zakāh (armenzorg): hier toont de islam zijn sociale gezicht. Mededogen en ondersteuning van minderbedeelden is een belangrijk onderdeel van de islam en een middel om slecht gedrag goed te maken. Wie niet vrijwillig geeft (sadaqah), wordt verplicht om jaarlijks 2,5 % van zijn vermogen of 5 tot 10 % van zijn oogst of vee te gegeven aan behoeftigen, weduwen, wezen, pelgrims en ten behoeve van goede werken en het verspreiden van de islam, waaronder het bouwen van een moskee, school, wees- of ziekenhuis.

5. Haddj (bedevaart): wie gezond is en voldoende middelen heeft, is verplicht om eenmaal in zijn of haar leven een pelgrimage naar het heiligdom in Mekka te ondernemen. Behalve een reis vol ontberingen (ook als je met moderne vervoermiddelen reist, wordt je geduld vaak op de proef gesteld omdat de reis meestal niet vlekkeloos verloopt) is het een spirituele reis waarop je met jezelf geconfronteerd zult worden. De rituelen zijn deels voorislamitisch en gedenken episodes uit het leven van Ibrahim, zijn slavin Hagar en hun zoon Ismail, de stamvader van de Arabieren. Het begint met zeven maal rond de Ka’ba, het huis van God dat door Ibrahim en Ismail op aanwijzing van Djibriel gebouwd is, lopen, dan zeven maal heen en weer lopen tussen de heuvels Safa en Marwah, waar Hagar wanhopig naar water voor haar baby zocht toen Ibrahim hen op Gods bevel in de woestijn had achtergelaten. Vervolgens wordt gekampeerd in Mina, waar drie zuilen staan die de plaatsen markeren waar de duivel Abraham en Ismail probeerde over te halen om af te zien van de goddelijke opdracht om Ismail te offeren (in de Joodse traditie is dit Izaak en speelt het zich af in de nabijheid van Jeruzalem). Daarna gaat de tocht naar de vlakte van Arafah en de heuvel Rachma (genade), waar de menigte – tegenwoordig vaak 3 miljoen mensen – de middag in contemplatie doorbrengt. ’s Avonds trekt men dan naar een kloof met de naam Muzdalifa, waar in de open lucht overnacht wordt en waar zevenmaal zeven steentjes moeten worden verzameld, om die de dagen erna naar de zuilen in Mina te werpen als symbolische steniging van de duivel (in jezelf). Het ritueel wordt afgesloten met nogmaals zeven rondes rond de Ka’ba, het scheren van het hoofdhaar en het offeren van een lam of kameel. Gedurende deze hele tijd gaan de mannen slechts gekleed in twee witte doeken, een koord of een eenvoudige riem en sandalen. Vrouwen dragen eenvoudige witte kleding.

Ik hoop dat dit artikel ertoe uitdaagt om de islam een plaatsje in het vrijeschoolonderwijs te geven, voor zover dat nog niet het geval is. Wie hierover met mij van gedachten wil wisselen, is van harte uitgenodigd om contact op te nemen via hjbakker67@online.nl of 06 44 920 544. Ik denk graag mee over hoe je dit onderwerp praktisch in de lessen kunt vormgeven en beschik ook over het een en ander aan beeldmateriaal, verhaalteksten en muziek.

* Paus Urbanus II riep in 1095 op tot een “Gerechtvaardigde Oorlog” met als aanleiding o.a. het bemoeilijken van pelgrimages naar Palestina door Seldjoekse (islamitische) strijders en de vernietiging van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem in 1009 door de waanzinnige kalief Al-Hakim (de kerk werd al in 1042 herbouwd!). De eigenlijke reden was echter dat de Kerk haar invloed zag tanen door de afscheiding van de Byzantijnse Kerk in 1054. De paus hoopte met de kruistochten tegen een gezamenlijke vijand zijn gezag te kunnen herstellen.

** Qur’ān is afgeleid van Iqra (voordragen) en betekent dus voordracht of recitatie. De voorlezer heet Qurra. De geschreven vorm van de tekst wordt Mushaf (bladen) genoemd.

Geschreven voor het tijdschrift Vrije Opvoedkunst

Islam en de Vrijeschool

In de Middeleeuwen is de islam van grote betekenis geweest voor de vorming van de Europese identiteit. Recent is door onder meer de immigratie van goedkope arbeidskrachten weer een toenemende interactie tussen de Europese en islamitische culturen ontstaan. Het lijkt erop dat dat contact nog intensiever zal worden. Enige aandacht voor de islam in het leerplan van de vrijescholen is dus wel op zijn plaats.

Gelukkig heeft een aantal vrijescholen de islam inmiddels een plaats gegeven in het geschiedenisonderwijs van de zesde klas (op andere scholen is dit groep 8). Maar ook in de lagere klassen kun je al ingaan op de islam. In de 2e klas kun je als heiligenlegende natuurlijk al iets uit het leven van Mohammed vertellen. In de derde klas kun je een keer een verhaal over een van de Bijbelse profeten vanuit de islamitische traditie vertellen (zie elders op deze site) en als je in de heemkundeperiode van de vierde klas ingaat op de culturen van de nieuwe bewoners van je stad komt de islam vanzelfsprekend ter sprake. Ten slotte bestaan er tal van prachtige islamitische vormen die je kunt gebruiken in de vormtekenlessen.

De plaats van de islam in het leerplan van de Vrijeschool

In de derde klas wordt het Oude Testament behandeld, met het scheppingsverhaal waarin God in het begin nog als een Wij (Elohim) wordt geïdentificeerd, wat halverwege het scheppingsproces overgaat in een Ik (Jahweh). Aan de profeten openbaart God zich als Enige die geen andere wezens meer naast zich duldt.

In de vierde klas beleven de kinderen het vervagen van de godenwereld in de verhalen uit de Edda. In de tijd waarin de Edda ontstond, hadden de mensen nog het gevoel als zelf scheppende wezens op de onderste treden van de godenwereld te staan. De mens voelde zich opgenomen in een geheel van geestelijke machten vervulde wereld. Maar in het innerlijk van de mens trokken de goden zich terug. De mens werd een individu en had geen toegang meer tot de scheppende krachten, maar beschouwde zich vanaf dat moment als kroon op de geschapen wereld.

In de vijfde klas wordt onder andere de Perzische cultuur behandeld. De veelheid van de godenwereld waar de mens zich voordien in opgenomen voelde, versmalde zich in de leer van Zarathustra tot een dualiteit van goed en kwaad, twee uitersten waar de mens vanaf dat moment als zelfstandig wezen tussenin stond.

De Romeinen die in de zesde klas optreden, vertrouwden in grote mate op hun eigen kracht. De Romein stond onafhankelijk tegenover een wereld die hij vrijelijk naar zijn hand dacht te kunnen zetten. Een gecentraliseerd, monotheïstisch Christendom verving het abstract geworden godenpantheon.

Van de profeet Mohammed wordt gezegd dat hij het ‘zegel der profeten’ is, de laatste mens aan wie door middel van openbaring geestelijke leiding voor de mensheid werd toevertrouwd. Vanaf Mohammed moet de mens het echt zelf doen, maar daar heeft hij dan ook de middelen voor gekregen, namelijk Ik-kracht, het ‘Christus in mij’, esoterische geschriften en meditatietechnieken. In de islam zijn dat de heilige Koran, de vijf dagelijkse gebeden en de ‘dzikr’ – de meditatie op de 99 Schone Namen (kwaliteiten) van God, die vooral in het soefisme, maar ook in de dagelijkse praktijk van veel gewone gelovigen een grote rol spelen. Ten slotte wordt de islam nog gekenmerkt door een diep sociaal bewustzijn, dat vooral tot uiting komt in het ondersteunen van de minder bedeelde medemens. Goed en kwaad vinden voor de moslim beide hun oorsprong in een ondeelbare, alles omvattende God (Allah). Er is sprake van een ‘noodzakelijk kwaad’. Je ziet dit ook terug in de Schone Namen, waar God zowel de Schepper en de Liefdevolle, als de Wreker en de Vernietiger wordt genoemd.

In het leerplan sluit de islam aan bij de behandeling van het Romeinse rijk en het Middeleeuwse Europa in de zesde klas. De eerste openbaring aan Mohammed dateert van 610, dus in de vroege Middeleeuwen, toen de Oost-Romeinse en Perzische rijken ten onder gingen. De islam kreeg vanaf 622 een vaste vorm, toen Mohammed met zijn volgelingen naar Yathrib (Medina) uitweek en een strijd om de zuivering van het Mekkaanse heiligdom (de Ka’ba) van afgoden voerde. De eerste Arabische veroveringen buiten het Arabisch schiereiland dateren van kort na Mohammeds dood in 632. Tussen 711 en 732 werd Spanje veroverd, waarna een periode van grote culturele en wetenschappelijke bloei begon waarvan de vruchten zich over de rest van Europa verspreidden. Het hoogtepunt daarvan lag tussen de 10e en 15e eeuw.

Wanneer je de islam behandelt, zou je in de zesde klas kunnen kiezen voor het drieluik biografie van Mohammed, de boodschap van de koran en de belangrijkste geloofsregels. De kruistochten* moeten ook vanuit het perspectief van de moslims behandeld worden, en er kan aandacht worden besteed aan de enorme culturele kruisbestuiving die toen onbedoeld is ontstaan, bijvoorbeeld aan de introductie van ridderlijkheid en hoofse liefde in de Europese cultuur. De figuur van Feirefis uit het Parcival-epos vormt de belichaming van die kruisbestuiving.

In de zevende klas kan de vorming van het Arabisch-islamitische wereldrijk tot Spanje in het westen en het westelijke deel van China in het Oosten kunnen worden behandeld. Bespreking van het Huis der Wijsheid in Bagdad (Beit al-Hikmah, 825-1258), waar moslims, joden en christenen eendrachtig samenwerkten, en het werk van enkele van de belangrijkste islamitische geleerden en filosofen vormt de opmaat voor de Europese wetenschap van de Renaissance. Islamitische geleerden deden meer dan het bewaren van de Griekse wetenschap, zoals lang verondersteld is. Zij ontwikkelden die verder, combineerden met de Perzische en Indiase wetenschappen en deden zelf belangrijke ontdekkingen. Enkele belangrijke geleerden zijn:

  • Al-Chwarizma (ca. 780-840), de wiskundige van wie de term algebra afkomstig is
  • Al-Hasan (Alhazen, 965-1040), astronoom;
  • Ibn Sina (Avicenna, 980-1037), medicus, natuurkundige en filosoof;
  • Ibn Rushd (Averroës, 1126-1198), jurist, arts en filosoof;
  • Ibn Khaldun (1332-1406) historicus, socioloog en antropoloog.

Aanbevolen literatuur:

  • Tanja Al Hariri-Wendel: Symbolen van de Islam, Hoevelaken, 2002
  • Tom Holland: Het vierde beest. God, de strijd om de wereldmacht en het einde van de oudheid, Amsterdam, 2012
  • Salim T.S. Al-Hassani: 1001 Inventions, the enduring legacy of Muslim civilization, Washington, D.C., 2012
  • Mahmoud Houssein: Al-Sira. De verhalen over Mohammed in Mekka, Amsterdam, 2008
  • Ibn Battoeta: De reis, Amsterdam, 2008
  • Ibn Ishaak: Het leven van Mohammed. De vroegste Arabische verhalen, Amsterdam, 2000
  • Hugh Kennedy: De grote Arabische veroveringen, Amsterdam, 2008
  • Jonathan Lyons: Het huis der wijsheid. Hoe Arabieren de westerse beschaving hebben beïnvloed. Amsterdam, 2010
  • Bruno Sandkühler: Begegnung mit dem Islam. Lebensformen und Perspektiven einer Religion, Stuttgart, 2005
  • John van Schaik, Christine Gruwez en Cilia ter Horst: De vrijheidsimpuls van de Islam, Zeist, 2012
  • Anton Wessels: De Koran verstaan. Een kennismaking met het boek van de islam, Kampen, 1995

* Paus Urbanus II riep in 1095 op tot een “Gerechtvaardigde Oorlog” met als aanleiding o.a. het bemoeilijken van pelgrimages naar Palestina door Seldjoekse (islamitische) strijders en de vernietiging van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem in 1009 door de waanzinnige kalief Al-Hakim (de kerk werd al in 1042 herbouwd!). De eigenlijke reden was echter dat de Kerk haar invloed zag tanen door de afscheiding van de Byzantijnse Kerk in 1054. De paus hoopte met de kruistochten tegen een gezamenlijke vijand zijn gezag te kunnen herstellen.

Geschreven voor het tijdschrift Vrije Opvoedkunst

Wat vertelt de sjaria ons over een duurzame levenswijze?

Tawhied – Taqwa – Chilafa

Het centrale uitgangspunt van de islam is tawhied, eenheid, geloof in de unieke God, die geen gelijke naast zich heeft, de Schepper van het universum. God heeft het universum als een eenheid geschapen, waarin alles met elkaar verbonden is en daarom ook alles van elkaar afhankelijk is. Wordt er ook maar één atoom vernietigd, dan heeft dat invloed op de rest van de schepping. Het evenwicht is verstoord en moet hervonden worden.

Dit komt heel duidelijk tot uitdrukking in soera Ar Rahmaan, 55:5-9:

De zon en de maan volgen een vastgestelde baan. De sterren en de bomen buigen zich eerbiedig voor hun Heer. De hemelen heeft Hij opgeheven en Hij heeft het evenwicht gebracht. Verstoor het niet en houd de juiste maat en verlies die niet.

Alles om ons heen is van God afkomstig. God eren we niet alleen in ons gebed, maar misschien nog veel meer door de manier waarop we met onze omgeving omgaan. Onze taqwa (godsvrees, eerbied) heeft tot gevolg dat we beseffen dat wij geen autonome wezens zijn die naar believen kunnen doen en laten waar we zin in hebben zonder dat dat consequenties heeft, maar dat wij bestaan bij de gratie Gods en aan Hem verantwoording verschuldigd zijn voor alles wat we doen. Taqwa uit zich in een levenshouding waarbij we ons er steeds van bewust zijn dat God ons “ziet”, ook al zien we Hem niet. We dienen dus eerbiedig om te gaan met wat Hij geschapen heeft. God gaf ons verantwoordelijkheid (chilafa) voor de schepping.

Soera Al Ahzaab, 33:72:

Wij boden het volkomen vertrouwenspand de hemelen, de aarde en de bergen aan, maar zij weigerden het aan te nemen (omdat zij vreesden ontrouw te zullen worden). Maar de mens nam het op zich…

en soera Al Ancaam, 6:165:

Hij is het die jullie tot vertegenwoordigers (chalifa) op aarde heeft aangewezen en enkelen van jullie in rang verhoogd heeft om jullie te beproeven met datgene wat Hij jullie gegeven heeft…

We dienen dus zorgvuldig met de schepping om te gaan, niets te vernietigen en waar dat binnen onze mogelijkheden ligt te zorgen voor verbetering. We moeten niet alleen aan ons heil in het leven na de dood denken, maar zeker ook de kwaliteit van ons leven hiernumaals en de kwaliteit van leven van degenen die na ons komen bevorderen. Dit leiden we af uit soera al Qasaas (28:77):

Streef met hetgeen God u gegeven heeft naar het paradijs in het hiernamaals, maar vergeet niet uw aandeel in de toekomst (de wereld). Doe het goede zoals God het u gedaan heeft en veroorzaak geen onheil op aarde. God heeft degenen die onheil veroorzaken niet lief.

We moeten er dus voor zorgen dat we de aarde in zo’n goede staat achterlaten dat onze kinderen en hun kinderen een net zo goed – of een beter – leven kunnen hebben als wij hadden. Kort gezegd komt dit erop neer dat we ons nageslacht niet mogen opzadelen met uitgeputte energiebronnen, enorme bergen (nucleair) afval, uitgedroogde meren, kaalgeslagen oerwouden, erosie en verwoestijning. Dat is onrechtvaardig tegenover onze kinderen, maar eigenlijk meer nog tegenover God, die er op het moment dat wij de opdracht aannamen van uitging dat wij goed voor Zijn schepping zouden zorgen.

Duurzaamheid uitgewerkt in de sjaria

De principes uit de koran die ik hier heb beschreven, hebben moslimbestuurders in het verleden geïnspireerd tot uitgebreide voorschriften die ertoe moesten leiden dat we duurzaam met natuurlijke hulpbronnen omgaan. Belangrijke uitgangspunten bij het opstellen van die ge- en verboden zijn de afweging welk positief effect (masaalih) ons handelen heeft en welke schade (mafaasid) we ermee aanrichten, en hoe we ervoor kunnen zorgen dat zoveel mogelijk mensen een zo groot mogelijk welzijn kunnen bereiken zonder schade aan de schepping aan te richten. We kunnen deze uitgangspunten samenvatten met het Arabische begrip hisbah (het goede bevorderen en het kwade bestrijden).

Ik geef hieronder enkele voorbeelden van hoe deze principes concreet zijn uitgewerkt tot wetgeving. Houd daarbij in gedachten dat sjaria niet altijd recht in westerse zin betekent, maar naast rechten, plichten en verboden die met sancties kunnen worden afgedwongen óók ethische richtlijnen bevat die ons aansporen tot beter gedrag – dus gedrag dat uitstijgt boven het minimaal wenselijke – volgens het principe “wedwijvert met elkaar in het doen van goede werken”.

Water

Allereerst iets over water, het levengevende element dat in de Arabische wereld zo schaars is en daarom tot uitgebreide regelgeving heeft geleid. Zolang water vrij stroomt is het collectief bezit. Iemand kan een bron bezitten (in beheer hebben), maar kan een dorstige niet wegsturen wanneer er meer water in die bron is dan hij voor zijn levensonderhoud nodig heeft. Het recht van de dorstige gaat vóór luxe. Het is verboden de vrije toegang tot waterbronnen te beperken. Ieder kan nemen wat hij nodig heeft zonder te verspillen en zonder de bron te vervuilen, waardoor het water ongeschikt zou worden voor consumptie. Wanneer water schaars is, kunnen door de autoriteiten of de beheerder van de bron restricties worden opgelegd, maar iemand kan nooit al het beschikbare water voor zichzelf claimen.

Als er voldoende water is, kan dat natuurlijk gebruikt worden voor irrigatie om landbouw mogelijk te maken in gebieden waar te weinig neerslag is. Daarbij schrijft de sjaria voor dat het aanleggen van nieuwe geïrrigeerde velden nooit ten koste mag gaan van de toevoer van water naar al bestaande geïrrigeerde gebieden. Boeren die aan de bovenloop van een rivier irrigeren hebben sterkere rechten dan boeren die stroomafwaarts werken. Wanneer er bijvoorbeeld in een droge periode te weinig water stroomt om álle velden te irrigeren, dan verdient het de voorkeur om alléén de velden die stroomopwaarts liggen van voldoende water te voorzien, boven gelijke verdeling over alle velden waardoor ieder veld per saldo te weinig zou krijgen met als gevolg een slechte of mislukte oogst in het gehele gebied. Boeren met een goede oogst kunnen vervolgens verplicht worden een deel van hun oogst af te staan om de boeren die in de problemen zijn geraakt tegemoet te komen.

Het waterbeheer zoals dat in de sjaria is uitgewerkt zou als voorbeeld kunnen dienen voor het ontwikkelen van beleid ten aanzien van andere, inmiddels schaars geworden of bedreigde hulpbronnen, zoals (fossiele) brandstoffen en tropisch hardhout.

Beschermde gebieden

De sjaria kent een aantal vormen van beschermde gebieden. De bekendste zijn de twee heilige steden Mekka en Medina en hun omgeving, die Al Haramayn, de twee heilige of onaantastbare steden, worden genoemd. Er geldt een kapverbod voor alle bomen en struiken, een verbod om planten te verwijderen, een jachtverbod en een verbod om wilde dieren in hun natuurlijke levenswijze te storen. Onder druk van de “vooruitgang” worden deze restricties de laatste vijftig jaar op grote schaal geschonden en geldt in feite alleen nog maar het jachtverbod. Gazelle en steenbok zijn inmiddels uit de omgeving van Mekka verdwenen en in de zich steeds maar uitbreidende steden is bijna geen groen meer te bekennen. Mekka en Medina zouden voorbeelden van ‘best practice’ kunnen zijn op het gebied van duurzaam ecologisch stedebouwkundig beleid. Duurzaam beheer van de twee voor moslims heiligste steden is een ethische zaak van groot belang. Het feit dat in de twee heiligste steden van de islam zo lichtvaardig met de voorschriften op het gebied van milieu wordt omgegaan heeft desastreuze gevolgen voor de gehele moslimwereld. Als de geboden in de heiligste steden overtreden kunnen worden, waarom zouden we ons dan überhaupt nog aan islamitische voorschriften houden?

Hcima

Autoriteiten kunnen in navolging van het voorgaande gebieden aanwijzen “voor de zaak van God”, anders gezegd: voor het algemeen belang. Dit noemen we hcima. De oorsprong ervan ligt in het grasland dat de profeet (vzmh) in Medina reserveerde als graasgebied voor de rijdieren. Later werd daar weidegrond voor het vee van de armen aan toegevoegd en ontstonden gebieden waar vee alleen in tijden van droogte mocht grazen of dat uitsluitend als hooiland werd gebruikt omdat de vegetatie door begrazing teveel schade zou lijden. Ook werden er reservaten aangelegd voor de bescherming van bedreigde diersoorten, bijvoorbeeld steenbokken, of voor honingbijen. Kenmerkend voor al deze gebieden was extensief, duurzaam beheer, gericht op het behoud ervan voor de toekomst. Het diende niet alleen een economisch doel maar was ook gericht op het behoud van de schepping. In 1965 waren er in Saoedi-Arabië ca. 3.000 hcima, variërend van 10 tot 1.000 ha. Door bevolkingsgroei, nationalisatie en modernisering van landbouw en economie is dat aantal sindsdien sterk afgenomen. Nog steeds zijn er graslanden die sinds de tijd van de profeet (vzmh) ononderbroken duurzaam zijn beheerd.

Dierenrechten

De sjaria is tamelijk uniek in de wereld in die zin dat het aan dieren een aantal rechten toekent, die ook in rechtbanken kunnen worden afgedwongen. Enkele rechtsscholen gaan zelfs zover dat ze dieren het recht toekennen in individuele gevallen in een juridische procedure vertegenwoordigd te zijn. Het is moslims toegestaan te jagen en te vissen en dieren te houden als werkkracht en hun melk, wol en vlees te gebruiken, dit alles onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de betrokken dieren een goede behandeling krijgen. Dat wil zeggen dat het dier recht heeft op voldoende geschikt voedsel en verzorging wanneer het ziek of oud is, dat het niet te zwaar mag worden belast, dat de eigenaar ervoor moet zorgen dat ze zich niet kunnen verwonden, dat ze voldoende ruimte hebben en dat ze gelegenheid krijgen om te paren. Verder kent iedereen wel de strenge regels die gelden voor de slacht.

Geschreven voor Wijblijvenhier.nl