De laatste profeet

door abubakkernl

In de Koran wordt Mohammed (vrede zij met hem) het zegel der profeten genoemd. Lang heb ik – met de meerderheid van de moslims – gedacht dat dit betekent dat Mohammed de laatste profeet is en dat de boodschap die hij heeft doorgegeven, de Koran, de laatste goddelijke boodschap is die onveranderd voor alle mensen geldt tot het einde der tijden. Een uitspraak van Rudlolf Steiner heeft dit veranderd.

Steiner spreekt over het kali yuga, het duistere tijdperk dat in 3001 voor Christus begon en in 1899 eindigde (er zijn ook andere tijdsaanduidingen in omloop). De Germaanse ‘Götterdämmerung’ beschrijft het aanbreken van het kali yuga, de tijd dat directe communicatie met goddelijke wezens onmogelijk werd en dit slechts voortleefde in mythische verhalen. Vóór die tijd hadden de mensen een natuurlijke verbinding met de geestelijke wereld. De Griekse en Germaanse godenverhalen herinneren daar nog aan, maar dateren al uit de tijd dat dit alleen nog maar herinneringen waren.

Abraham, die in 2038 voor Christus geboren zou zijn, was in die zin de eerste profeet die geen direct contact met de godenwereld kon hebben, maar afhankelijk was van boodschappen die door engelen aan hem werden doorgegeven. Door middel van inwijdingen onder leiding van een hiërofant, met als hoogtepunt een doodsslaap van tweeëneenhalve dag, zoals bijvoorbeeld bij de Externsteine in Noord-Duitsland gebeurde, was het ook mogelijk om een beperkt inzicht te krijgen in hogere werelden. Dit gold voor ´uitverkorenen´ die in afzondering leefden, niet voor gewone mensen.

Het einde van het kali yuga betekent volgens Rudolf Steiner dat iedere mens weer de mogelijkheid krijgt om direct met de geestelijke wereld te communiceren. Dit werd voorbereid door de komst van Christus die de kruisdood stierf, wiens lichaam in de nacht die daarop volgde in de aarde werd opgenomen en wiens geestelijk lichaam door God tot zich werd genomen en met Pinksteren over de discipelen werd ‘uitgestort’ als Heilige Geest. Voor het contact met de geestelijke wereld is oefening nodig, maar geen afzondering van de dagelijkse werkelijkheid zoals bij de inwijding gedurende het kali yuga. Dat begint met de mogelijkheid om Christus te ontmoeten (niet fysiek, maar in de geest), wat in het nieuwe testament als ‘de wederkomst van Christus’ wordt beschreven. (Zie hiervoor Rudolf Steiner en Emil Bock in hun beschrijvingen van ‘De Apocalypse van Johannes’). Inderdaad hebben veel mensen vanaf de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog een spontane ontmoeting met Christus ervaren, zelfs in de concentratiekampen. Helaas beschik ik niet over dergelijke getuigenissen van moslims.

Je zou kunnen zeggen dat Mohammed (vrede zij met hem) de laatste mens was die afhankelijk was van een engel als boodschapper van goddelijke waarheid. Tot het einde van het kali yuga zijn er geen profeten meer opgetreden (wel ‘ ingewijden’ zoals bijvoorbeeld Christian Rosencreutz en Rudolf Steiner en zeker ook soefiemeesters). Nu is het voor iedereen weer mogelijk om direct contact met de wereld van de Schepper te oefenen. In feite zijn de vijf dagelijkse gebeden van de moslim een eerste oefening om tot dit hogere bewustzijn te komen. Maar wat betekent dit voor de status van de Koran en de islamitische geloofspraktijk? Is die onverminderd geldig? Is er nu een vrijere omgang mee geboden? Het betekent voor mij in ieder geval niet dat de sjaria ook nu nog onveranderd kan worden toegepast, aangezien een hernieuwd contact met de ‘godenwereld’ ook nieuwe ontwikkeling inhoudt.

In de Koran wordt gezegd dat alle kennis van God is opgetekend in een ‘boek’ met de naam al-Lauh al-Mahfuz, een ‘tafel’ die bewaard wordt onder Gods troon in het ‘veelbezochte huis’ in de zevende hemel, ook wel ‘moeder der boeken’ genoemd, waaruit de Koran is genomen en in de ‘nacht van de bestemming’ (al-Laila-t-ul-Qadr) tijdens de maand Ramadan is ‘neergelegd’ in de onderste hemel. Vandaar openbaarde de engel Gabriël de inhoud stukje bij beetje aan Mohammed. De Koran is dus een uittreksel uit de alomvattende kennis van God: “Weet je niet dat God weet wat in de hemelen en in de aarde is? Waarlijk, dit alles staat in een Boek (al-Lauh al-Mahfuz). Waarlijk, voor God is dit eenvoudig” (soera 22 vers 70). Deze ‘moeder der boeken’ moet datgene zijn wat Rudolf Steiner met een Vedisch begrip de Akashakroniek noemt, waarin een geoefend iemand kan ‘schouwen’. Rudolf Steiner heeft zijn kennis over de spirituele ontwikkelingsweg van de aarde en de mensheid ‘gelezen’ in de Akashakroniek. Mensen met een bijna-dood-ervaring beschrijven soms dat ze hun leven kunnen overzien in een ‘ tableau’ dat alles wat in de tijd is gebeurd en nog gebeuren gaat, voor zover dat hun eigen leven aangaat, gelijktijdig laat zien. Dat zou een stukje Akashakroniek kunnen zijn. Mohammed (vrede zij met hem) kon dus niet direct in de Akashakroniek schouwen, maar was afhankelijk van wat hem door de engel werd gebracht. Daarmee onderwees hij zijn volgelingen. Nu is het voor ieder mens in potentie mogelijk om te schouwen en dus ook om zijn eigen conclusies te trekken. Is de rol van Mohammed daarmee uitgespeeld?

Advertentie