Verslag van mijn bedevaart
door abubakkernl
Op dinsdag 4 januari 2005 reisde ik naar het heilige land voor de hadj, de islamitische bedevaart. Bij terugkomst leek het of ik wakker werd uit een droom. Hieronder probeer ik iets van die droom met u te delen. Met een chartervlucht van Royal Jordanian vlogen wij via Amman naar Medina, de stad van de Profeet. In het vliegtuig veel Marokkanen met en zonder baard, Turken, Irakezen, Egyptenaren, een enkele Soedanees en een Somaliër. Ook enkele vrouwen met niqaab – velen blijken de Salafitische islam aan te hangen. Wij zijn vijf Indonesische vrouwen, een Indonesische man, een Surinamer en een Nederlander onder leiding van een Indonesische imaam.
Eigenlijk was ik niet van plan om deze reis, die iedere moslim die gezond is en er de middelen toe heeft eenmaal in zijn leven moet maken, nu al te ondernemen. Ik had liever gewacht tot de kinderen groter zouden zijn en ik samen met mijn vrouw zou kunnen gaan. Maar God heeft anders beslist. Op een dag tijdens Ramadan ontmoette ik de vrouw van mijn imaam, die mij uitnodigde even binnen te komen. Mijn imaam liet mij weten dat hij met enkele mensen de hadj zou ondernemen – een unieke kans omdat je meestal met een grote groep gaat zonder voldoende begeleiding. Door met een klein groepje te gaan zou hij in de gelegenheid zijn ons intensief te begeleiden en direct op onze vragen te kunnen antwoorden. Mijn vrouw steunde mij enorm om de reis te maken en wonder boven wonder was er ook voldoende geld. Geen reden dus om de reis uit te stellen. Door God geroepen noemen moslims dat.
Bij aankomst ’s avonds op het vliegveld van Medina, zo klein dat je via een ouderwetse trap het vliegtuig verlaat, raakte ik onder de indruk van de heldere hemel met werkelijk miljoenen sterren, waaronder ik direct het sterrenbeeld Orion herkende. Die sterrenhemel heb ik verder niet meer gezien, want alle heilige plaatsen zijn dankzij het koningshuis Saoed van enorme lichtmasten voorzien.
Medina
Op weg naar de stad reden we langs een kilometers lange meubelboulevard. Het hotel lag in de voetgangerszone tegenover de Masdjid an-Nabawi (de Moskee van de Profeet). De volgende ochtend vroeg begaven wij ons voor het ochtendgebed naar de moskee, waar wij het gebed op het dak verrichten; rustig maar behoorlijk fris! Binnen was de moskee afgeladen vol – een moskee ter grootte van het Haagse Malieveld! Het middaggebed verrichtten wij binnen. Het rook er naar een mengsel van tapijten, schoonmaakmiddel, zweet, slechte adem en parfum van de duizenden bezoekers.
Het nachtgebed verrichtten mijn imaam en ik zoveel mogelijk vooraan, direct voor de afscheiding die de oude moskee van de nieuwe scheidt. De bedoeling was om direct na het gebed de Rawda te bezoeken, het oudste deel van de moskee tussen het huis van de Profeet en zijn preekstoel, waarvan hij gezegd heeft dat het als het paradijs is. De tocht naar voren duurde wel een kwartier en leidde tussen de rijen door en soms over mensen heen die al een plaats voor het gebed hadden ingenomen. Ik probeerde zo dicht mogelijk achter mijn imaam te blijven terwijl hij in hoog tempo tussen de mensen door zigzagde. Hierbij zijn wij de andere heren kwijt geraakt (voor de dames is een deel van de moskee afgescheiden met een hoog houten traliewerk – zij kunnen de Rawda desgewenst na het ochtendgebed bezoeken). Het verbaasde mij dat er op een gegeven moment tranen over mijn wangen begonnen te druppelen! Het was een merkwaardig gevoel zo op weg te zijn naar een stuk grond dat deel uitmaakt van het paradijs.
Na het gebed bleek dat wij, in tegenstelling tot de laatste keer dat mijn imaam hier was, via een achteruitgang de moskee moesten verlaten om via een zij-ingang het daar achter gelegen oude moskeegedeelte te kunnen betreden. Wij waren niet de enigen. Het was een enorm gedrang van duizenden mensen die allemaal hun wensen kenbaar wilden maken op die bijzondere plaats en vervolgens het graf van de Profeet wilden groeten. Een speciale eenheid politie probeerde dat enigszins in goede banen te leiden, wat maar ten dele lukte. Op een gegeven moment was het niet meer mogelijk je eigen weg te gaan en mijn imaam raadde mij aan om mij maar met de stroom te laten meevoeren. Door dit aardse ongemak was ik inmiddels te verbouwereerd om goed te beseffen waar ik was en in een mum van tijd werden wij door de achterdeur van de moskee weer uitgespuwd.
Twee dagen later heb ik het op eigen gelegenheid nog een keer geprobeerd. Ik dacht vroeg te zijn voor het avondgebed en zo een plaats binnen de Rawda te kunnen bemachtigen. Maar dat dachten er meer en ik behoorde tot de laatsten die nog werden toegelaten. Bij binnenkomst leek alles al tot in de kleinste hoeken bezet – alleen met flink duwen konden er nog meer mensen naar binnen. Daarbij struikelde ik over iemand die al zat en werd ik bijna onder de voet gelopen. Gelukkig wisten een paar mensen de menigte achter ons tot staan te brengen zodat ik op kon staan. Ik ben een stuk naar voren gelopen, wat alleen mogelijk was door over mensen die al zaten heen te stappen, en besloot uiteindelijk maar gewoon tussen twee rijen in te gaan zitten, want er was toch nergens meer plaats. Ik hoopte op het moment dat men op zou staan voor het gebed tussen twee mensen in de rij voor mij te kunnen dringen. Dat was niet naar de zin van degene die achter mij zat. Die gebaarde dat ik weg moest gaan. Maar mijn idee was zo slecht nog niet. Toen men opstond werd ik door een lange oude heer in een winterjas – mogelijk uit Afghanistan – uitgenodigd om naast hem in de rij te komen en bleek er ook nog plaats voor een Ghanees. Veel plaats om het gebed te doen was er overigens niet; alleen door je heel klein te maken lukte het om met je voorhoofd de grond te raken. Tussen het avond- en het nachtgebed ben ik maar blijven zitten; er was geen beginnen aan om dichter bij het heilige gebied te komen, hoewel er wel mensen waren die dat toch probeerden. Zonder twijfel zaten de mensen die wel tot de gelukkigen behoorden in een nog veel benardere positie dan ik. Nadat ik mij enige tijd aan contemplatie had overgegeven raakte ik met mijn andere buurman in gesprek, een Indonesiër wiens hotel op een uur lopen van de moskee verwijderd was. Waren wij gelukkig dat we bij wijze van spreken vanuit ons bed de moskee binnen konden stappen!
Na het nachtgebed begon het dringen weer, maar ik wist nu waar ik aan toe was. Zodra ik het heilige gebied betrad was het onmogelijk mijn tranen in te houden. Ik heb daar onophoudelijk God geprezen en smeekbeden verricht en ik had niet gedacht dat er ook nog gelegenheid zou zijn om naar goed gebruik een extra gebed te verrichten. Maar die kans kreeg ik vlak naast de gebedsnis van de Profeet toen de stroom daar stokte en er genoeg ruimte voor enkele mensen ontstond om het gebed te verrichten. Daarna voegde ik mij weer bij de stroom en ik wist nu ook waar het graf van de Profeet en dat van zijn naaste metgezel Aboe Bakr gezocht moesten worden: achter twee koperen deuren in een met traliewerk afgescheiden gedeelte.
De tijd tussen de gebeden brengen wij door met rondslenteren en met eten en winkelen in de passages voor en achter de moskee. Opvallend is dat er weinig Arabisch personeel is. De meesten zijn Indiërs en mensen uit Bangladesh en ook wel Indonesiërs. De vrouwen zijn niet te houden: sieraden, kleding en parfum voor bodemprijzen. Het personeel spreekt ook allemaal wat Indonesisch – het merendeel van de hadjgangers blijkt uit Indonesië afkomstig en blijkbaar zijn Indonesiërs ook bovengemiddeld kooplustig. Minder luxe winkels en marktkramen worden ’s nachts eenvoudigweg met een doek afgedekt. Blijkbaar komt niemand op het idee eens proletarisch te winkelen.
Wij maken nog een rondreis langs de allereerste moskee, de Masdjid Qoeba, die direct bij aankomst van de Profeet uit Mekka gebouwd werd op een plaats die door zijn geliefde kameel werd aangewezen, langs de berg Oehoed waar een belangrijke veldslag is geleverd, langs de moskee van de twee gebedsrichtingen (Masdjid Qiblatein) en de plaats waar de Profeet een loopgraaf liet aanleggen om een aanval van de stam Qoeraish te kunnen afslaan. Later bezochten we ook nog de moskeeën van `Ali en van Aboe Bakr, vlak achter de moskee van de Profeet. Helaas waren die gesloten. Ik had de indruk dat de Wahhabitische autoriteiten deze moskeeën in hun sloopwoede slechts met grote tegenzin hebben gespaard – het hele centrum van Medina heeft plaats moeten maken voor het moskeecomplex, waar ook was- en toiletgelegenheden en parkeergarages toe behoren, en voor enorme hotels. Deze oude moskeeën waren omgeven door een hermetisch gesloten hek en men heeft gemeend dat een afvaloverslag wel een passende invulling van het straatbeeld zou zijn.
Naar Mekka
Op zaterdag vertrokken wij met bussen naar Mekka. Wij reden eerst om de Baqi-begraafplaats heen, waar vele metgezellen van de Profeet begraven zijn. Het geheel is door een muur omgeven, maar vanuit de bus hadden wij een goed overzicht over de overigens geheel kale begraafplaats. De grafmonumenten die er in de loop van de tijd zijn opgericht zijn allemaal door de Wahhabieten – als zijnde bid`a – gesloopt.
Na ongeveer een uur stopten wij bij een incheckpunt voor hadjgangers waar onze paspoorten werden gecontroleerd en wij allemaal een armbandje met identiteitsgegevens ontvingen. Na ca. twintig minuten ging het verder naar de moskee bij Dzoel Hoelaifa waar wij de ihraamstaat voor de oemra aannamen (de bijbehorende kleding hadden wij al in Medina aangetrokken) en waar wij het middag- en namiddaggebed tegelijk verrichtten. Vanaf dat moment scandeerden wij onophoudelijk de leuze:
Labbaik allahoemma labbaik. Labbaik laa sjariekalakka labbaik. Innal hamda, wa ni’mata, laka wal moelk, laa sjariekalak.
Hier ben ik, o Allah, hier ben ik. Hier ben ik, U heeft geen deelgenoten, hier ben ik. Alle lof, gunsten en de heerschappij behoren U toe, U heeft geen deelgenoten.
Soms ongelijk, als een soort canon, soms in close harmonie – heel indrukwekkend. Soms stierf het langzaam weg als velen van ons wegdommelden, tot er soms maar één stem overbleef.
Hoewel wij onderweg geen oponthoud van enige betekenis ondervonden kwamen wij pas rond een uur of tien ’s avonds in Mekka aan. Wij stopten hier en daar bij een checkpoint (ik dacht dat je die alleen in Palestina had) waar wij ‘voedselpakketten’ kregen (ZamZam-water, broodjes en dadels) en voor het avondeten bij een wegrestaurant. Dat zag er niet uit, maar het eten was heerlijk (op houtskool geroosterde kip, waarvan de lucht ons uit een ouderwets rokende schoorsteen al van verre tegemoet kwam). Mannen en vrouwen zaten – in tegenstelling tot wat ik op grond van de verhalen over een streng-islamitische samenleving verwachtte – gewoon aan dezelfde tafel. Er was ook een verhoogd gedeelte om zittend op matten te eten. Tijdens het eten genoot ik door een klein raampje van een prachtige zonsondergang in een landschap van bergen, steen en zand zover het oog reikte. Datzelfde landschap reikte van Medina tot Mekka, vijfhonderd kilometer lang. Hier en daar stonden wat kalige struikjes waar kamelen zich aan tegoed deden en af en toe passeerden we een droge rivierbedding (wadi), waar alleen na een regenbui (eenmaal per jaar?) water doorheen stroomt. Daar was dan wel wat meer groen te zien. De oude karavaanreizigers moesten wel over een heel goed ontwikkeld oriëntatievermogen beschikken; voor mij zagen alle bergen er min of meer hetzelfde uit.
Oemra
Mekka deed bij avond een klein beetje aan Parijs denken – geen brede boulevards, maar hellende straten en stegen met trappen tussen hoge gebouwen. Na het vijfsterrenhotel in Medina viel het hotel in Mekka wat tegen. Twee liften die tergend langzaam op en neer gingen, kamers volgestouwd met zes ongemakkelijke bedden, sanitair dat nogal wat te wensen overliet – precies een goedkoop Parijs hotel.
Er zijn drie soorten hadj, waarvan wij de tamattoe-variant uitvoerden. Dat wil zeggen dat wij de oemra verrichtten, daarna de gewijde staat (ihraam) beëindigden en de daarbij behorende kleding weer voor normale kleding verwisselden tot het moment dat de eigenlijke hadj begon. Andere manieren zijn qiraan, waarbij je de ihraamstaat behoudt vanaf het moment dat je de oemra verricht totdat de hadj voorbij is, en ifraad, waarbij je eerst de hadj verricht, de ihraamstaat verlaat en daarna opnieuw de ihraamstaat aanneemt voor de oemra.
De ihraamkleding voor mannen bestaat uit twee ongenaaide witte doeken zo groot als lakens. Wij kochten doeken van een soort badstof (made in China!) met decoratieve franje en ingeweven ruit- of bloempatronen. Dat was warmer dan gladde katoen in de soms best frisse nachten. Eén doek knoop je om je middel en de andere drapeer je over je schouders. Het is daarbij toegestaan om een (geld)riem te dragen of een tasje voor waardevolle bezittingen. Vrouwen dragen bij voorkeur witte kleding die verder niet aan speciale voorwaarden hoeft te voldoen. Ik heb de indruk dat het hele ritueel oorspronkelijk alleen voor mannen bedoeld is geweest, maar met de komst van de islam, die vrouwen voor het eerst in de geschiedenis rechten gaf, ook voor hen werd opengesteld. Ondanks de verder strikte scheiding verrichten mannen en vrouwen de rituelen van de oemra en de hadj gezamenlijk, waarbij het door de drukte onvermijdelijk is dat men elkaar aanraakt, wat normaal gesproken een verbreking van de rituele reinheid (woedoe) inhoudt.
Na onze bagage op de kamers te hebben gebracht, wat nogal wat tijd in beslag nam (150 personen en twee kleine liften; lopen naar de negende verdieping was geen doen) en na een bad gingen we meteen door naar de moskee voor het verrichten van de tawaaf en de saï (zie kader). Dit had ook de volgende ochtend gekund, maar ’s nachts is het minder druk en de ihraamstaat houdt een aantal beperkingen in, waarom onze imaam ons aanraadde om de rituelen zo snel mogelijk te verrichten. Bovendien is het soenna (goed gebruik) om de tawaaf en de saï direct na aankomst in Mekka te verrichten.
Bij aankomst in de moskee verrichtten wij eerst het avond- en nachtgebed gecombineerd en daarna zochten wij de plaats op waar de omgangen om de Ka’ba dienen te beginnen. Voor ons omaatje, dat slecht ter been was, zochten we iemand die haar tegen betaling de omgangen in een rolstoel liet maken. Na een korte instructie liet onze imaam ons gaan. Bij elkaar blijven was onmogelijk, dus gingen we twee aan twee of drie aan drie, ik met twee dames achter mij aan die zich aan mijn riem vasthielden. De rondgangen beginnen ter hoogte van de zwarte steen (hadjar aswad) die op ongeveer een meter hoogte in een hoek van de Ka’ba is ingemetseld, vlak naast de vergulde toegangsdeuren.
Daarna passeren we de plaats waar nabi Ibrahiem gestaan heeft toen God hem instrueerde hoe hij de Ka’ba moest herbouwen. Zijn voetafdrukken zijn bewaard gebleven en zijn nu te bezichtigen onder een glazen stolp in een verguld omhulsel. De Ka’ba is niet erg groot (zo’n 10 bij 12 meter), kleiner dan ik gedacht had. Toch duurt het door de drukte meer dan een uur voor we de zeven omgangen hebben gemaakt. Het lukt ons pas in de vijfde omgang om dichtbij de Ka’ba te komen en de Roekn Yamani (de hoek die in de richting van Jemen wijst) aan te raken, zoals ook de Profeet heeft gedaan. Daarna proberen wij bij de zwarte steen te komen om die aan te raken of te kussen, maar dat lukt ons niet. We houden de zwarte steen dus voorlopig voor gezien en maken de zeven omgangen vol.
Het verbaast mij dat in deze drukte ook nog schoonmaakwerkzaamheden worden verricht. Met een stevig lint duwen zes mannen de rondlopende mensen opzij terwijl twee anderen in hoog tempo de vloer schrobben. Maar wanneer zouden ze de vloer anders moeten schrobben? De tawaaf stopt immers alleen voor de salaat! Er is ook een punt waar verloren voorwerpen worden verzameld. Ik zag daar sieraden, horloges, identiteitskaarten, geld… Regelmatig voel je gevallen voorwerpen onder je blote voeten, maar het is meestal niet doenlijk om die op te rapen.
Toen we met de tawaaf klaar waren, vonden we elkaar op het afgesproken punt terug. We dronken water uit de heilige bron ZamZam en verrichtten daarna gezamenlijk het zevenmaal heen en weer lopen tussen de heuvels Safa en Marwa. Toen we daarmee klaar waren lieten we een stukje van ons haar knippen (waarmee de gewijde staat wordt opgeheven) en was het inmiddels tijd voor het ochtendgebed (ongeveer half zes), waarna we teruggingen naar het hotel en eindelijk konden slapen.
Hoewel we ’s avonds al moe waren van de reis, verdween onze vermoeidheid tijdens het verrichten van de rituele handelingen.
* * *
Iets weerhoudt mij ervan om dit verslag te voltooien. Wie meer wil weten, kan mij persoonlijk benaderen.